Mannelijk dier
Bij kleine herkauwers komt de puberteit doorgaans voor op de leeftijd van 4 tot 6 maanden, bij het bereiken van 60% van het volwassen lichaamsgewicht. De exacte leeftijd van de puberteit hangt enigszins af van het ras en het geboorteseizoen. Lammeren die in het voorjaar geboren worden, bereiken later de puberteit dan lammeren geboren in de zomer. Rammen en bokken die blootgesteld worden aan cyclerende ooien of geiten, bereiken ook vroeger de puberteit. Wanneer het mannelijk dier echter in de puberteit komt, is de spermakwaliteit nog onvoldoende en zijn ze niet geschikt om mee te fokken.
Voor het begin van het dekseizoen (3-4 weken voordien) voert men het best een vruchtbaarheidsonderzoek uit van de mannelijke dieren. Aangezien een ram of bok soms tot 100 ooien of geiten dekt tijdens het seizoen, is een vruchtbaarheidsonderzoek voordien zeker waardevol. Een vruchtbaarheidsonderzoek bestaat uit een grondig lichamelijk onderzoek, met speciale aandacht voor de geslachtsorganen, en uit een evaluatie van de spermakwaliteit. De meeste vruchtbaarheidsonderzoeken omvatten niet routinematig een beoordeling van het libido, aangezien men hiervoor bronstige ooien of geiten nodig heeft. Het scrotum moet gepalpeerd worden om te controleren dat beide testikels aanwezig zijn, dat ze ongeveer even groot zijn en stevig aanvoelen. Verder mogen er geen zwelling, pijn of tekenen van ontsteking aanwezig zijn. De penis moet volledig kunnen uitschachten. Een gemakkelijke parameter die men kan onderzoeken, is de omtrek van het scrotum (zie foto).
Het interessante aan de scrotale omtrek is dat dit een erfelijke parameter is, en dat deze sterk gecorreleerd is met de sperma producerende capaciteit van de ram of bok. Een grotere omtrek betekent dat het dier meer sperma zal produceren. Om te omtrek van het scrotum te meten worden de testikels volledig naar beneden geduwd in het scrotum, en wordt de omtrek wordt gemeten op het breedste punt, met een lintmeter. De scrotale omtrek is wel onderhevig aan het seizoen, waarbij de omtrek 0,5-1,5 cm lager kan liggen buiten het seizoen. Er zijn minimumwaarden vastgelegd waaraan goede dekrammen en -bokken moeten voldoen (tabel 1).
Vrouwelijk dier
Ooien en geiten vertonen een eerste bronst rond de leeftijd van 7 maanden. Er zijn echter wel belangrijke rasverschillen, waarbij dwerggeiten reeds op de leeftijd van 3 maanden in puberteit kunnen komen. Het begin van de puberteit bij vrouwelijke dieren is afhankelijk van voeding, groei en het seizoen. Een goede lichaamsconditie en het bereiken van minimaal 60% van het volwassen gewicht vooraleer men een ooilam of geitenlam laat dekken, kan mee het aantal lammeren bepalen (grotere kans op meerlingen).
Flushen
Een manier om het aantal meerlingen te verhogen, is door de dieren te ‘flushen’. Flushen is een tijdelijke maar doelgerichte verhoging van het voedingsniveau rond de dekperiode, door de dieren op een weelderige weide te zetten of door de dieren bij te voederen met krachtvoer of graan. Men start ongeveer 2 weken voor de introductie van de rammen of bokken tot 2 à maximaal 3 weken hierna.
Flushen werkt het beste bij volwassen dieren met een matige lichaamsconditie, aan het begin en einde van het dekseizoen, alsook in fokprogramma's buiten het seizoen. De voordelen van flushen zijn de verhoogde lichaamsconditie, verhoogd aantal ovulaties (eisprongen) en dus ook een groter aantal geboren lammeren (10-20% meer). Een lichaamsconditie van 2,5-3/5 is optimaal tijdens het dekseizoen.
Inseminatie
Inseminatie bij schapen is een bijzonder moeilijke kwestie. De opbouw van het geslachtsapparaat van de ooi zorgt ervoor dat kunstmatige inseminatie moeilijk is. Sperma vaginaal inbrengen geeft bevruchting met vers sperma in 20-60% van de inseminaties, maar met diepvriessperma is dit maar 5-20%. Na sperma in te brengen in de cervix zijn de drachtpercentages 40-80% bij vers sperma en 25-40% met diepvriessperma. In de baarmoeder is het 40-80% (vers) en 30-70% (diepvries). Als we dit vergelijken met een inseminatie via de buikwand (laparoscopisch) is er 70-95% kans op dracht met vers sperma en 40-80% met diepvriessperma.
Vroege dracht tot 90 dagen
Late dracht
Tijdens de laatste 6 weken van de dracht is het rantsoen van de moederdieren enorm belangrijk. Ongeveer 70-80% van de groei van de lammeren vindt plaats tijdens deze periode. Onvoldoende voeder of een rantsoen met een lage kwaliteit kan zorgen voor lage geboortegewichten, voor biest van een slechte kwaliteit en voor hogere uitval bij de lammeren na de geboorte.
Omwille van de exponentiële groei van de nakomelingen aan het einde van de dracht zal de drachtige baarmoeder veel ruimte innemen, waardoor er relatief minder ruimte is voor de pens. Als gevolg daarvan nemen de dieren ook minder voeding op, waardoor het moeilijker is om voldoende energie voor onderhoud én de groeiende lammeren op te nemen. Om dit relatieve energietekort op te vangen gaan de moederdieren hun eigen lichaamsvet verbranden.