Precisiebemesting: dé oplossing voor alle percelen?
Bij precisiebemesting of plaatsspecifiek meststofmanagement staat het afstemmen van de nutriëntengift op de noden van de plant centraal. Door hierbij rekening te houden met de variatie binnen een perceel, zou een hoge opbrengst bekomen kunnen worden met een beperkte impact op ons leefmilieu. Bovendien kan het slimmer verdelen van nutriënten helpen om kostenefficiënter te bemesten, wat met de huidige hoge kunstmestprijzen zeker ook welkom is.

Een niet te onderschatten bron van informatie blijft het oog en de kennis van de landbouwer, die vaak weet welke delen van een perceel traditioneel ‘beter’ of ‘slechter’ presteren.
Vanuit ‘vogelperspectief’
Ook vanuit vogelperspectief zijn er mogelijkheden, namelijk het opvolgen van percelen met drone- of satellietbeelden. Zo zijn beelden genomen door de Sentinel-2-satelliet in Vlaanderen vrij beschikbaar (bijvoorbeeld via het platform WatchITGrow) en verschijnen er elke paar dagen nieuwe beelden met een resolutie van 10x10 m². Om een goed beeld te krijgen van al dan niet terugkomende variatie binnen een perceel, kan je niet alleen beelden van het huidige groeiseizoen bekijken, maar deze ook vergelijken met satellietbeelden uit vorige jaren.
Omdat de satellieten beelden opnemen bij verschillende golflengten, kunnen er bovendien ook gewasindices berekend worden, zoals NDVI- of FAPAR-waarden als maat voor de ‘groenheid’ van het gewas, of afgeleiden hiervan, zoals opbrengstpotentieelkaarten.
Verschillen in bodemeigenschappen
Variatie in opbrengst wordt meestal veroorzaakt door verschillen in bodemeigenschappen. Om hier meer inzicht in te krijgen, kan je de bodemkaart van Vlaanderen consulteren om te zien of meerdere bodemtypes voorkomen binnen een perceel. Sinds enkele jaren zijn er ook bodemscanners beschikbaar die de elektrische geleidbaarheid (EC) van de bodem op meerdere dieptes in kaart brengen. Deze EC-waarden zijn gelinkt aan de bodemtextuur, aan het vochtgehalte en aan het organische-stofgehalte van de bodem.
Door het complexe samenspel van factoren die de EC beïnvloeden, kan het moeilijk zijn om de EC-kaarten correct te interpreteren. Bovendien wordt de bodemscan beïnvloed door de bodemgesteldheid op het moment van de scan (bijvoorbeeld herfst versus lente). Als er grote variatie waargenomen wordt, kan het daarom aangewezen zijn om gericht bodemstalen te laten analyseren. Sommige bodemscanners laten toe om ook de pH en het organischestofgehalte in kaart te brengen, waardoor bijvoorbeeld precisiebekalking mogelijk wordt.
Aangepaste bemestingsdosis of taakkaart
Er is dus een heel arsenaal aan informatie beschikbaar, maar de belangrijkste vraagt blijft: hoe gebruik je al die data over de variatie binnen een perceel om tot een aangepaste bemestingsdosis of taakkaart te komen? Dit is nog steeds een uitdaging en blijft ook in wetenschappelijk onderzoek een belangrijk thema. In sommige studies werd de stikstofdosis aangepast op basis van een ‘groenheids’-satellietbeeld vlak voor het moment van bemesting. Je kan je echter afvragen of dit wel zo een goed idee is, omdat dat ene beeld slechts een momentopname is en omdat je vaak al bemestingskeuzes moet maken voordat de verschillen zichtbaar zijn (bijvoorbeeld basisbemesting bij bodembewerking). Bovendien is er geen consensus over wat de meest geschikte aanpak is. Moet een zone met een lagere groenheid een hogere N-dosis krijgen als extra duwtje in de rug? Of is stikstof niet de limiterende factor in die zone en zal het gewas de extra stikstof toch niet benutten?
De resultaten die gerapporteerd werden in de wetenschappelijke literatuur zijn meestal beperkt tot een eenjarige proef met kunstmest op één of een beperkt aantal velden. Om meer inzicht te krijgen in de meerjarige effecten van precisiebemestingsscenario’s met dierlijke mest, bundelden KU Leuven, de Bodemkundige Dienst van België (BDB) en Hooibeekhoeve de krachten.
Meerjarige opvolging bemestingsscenario’s
In het Vlaio-project ‘Precisiemest’ wordt precisiebemesting met dierlijke mest onderzocht, waarbij er gefocust wordt op het gebruik van runder- en varkensdrijfmest in maïs- en aardappelteelt en op productief grasland.
Hier bespreken we de resultaten van onze bemestingsproeven op 9 Vlaamse velden met maïs in de periode 2020-2022, waarbij een aantal velden meerdere seizoenen opgevolgd werden (afhankelijk van de teeltrotatie). De percelen waren hoofdzakelijk gelegen op zand- en zandleembodems. Op basis van de bodemkaart en een EC-scan werden per veld 2 managementzones gedefinieerd: één met een hoger opbrengstpotentieel en één met een lager opbrengstpotentieel. In elke zone werd vervolgens een bodemstaal genomen en geanalyseerd. Daarnaast werden de historische groenheidskaarten (NDVI) opgemeten door satellieten voor de periode 2018-2022 geanalyseerd om het groenheidsverloop doorheen het groeiseizoen te bestuderen. Dit liet toe om de verschillen in gewasgroei tussen de zones in natte en droge jaren te onderzoeken.
Op elk perceel werden verschillende bemestingsscenario’s uitgetest, waarbij er maximaal gebruikgemaakt werd van drijfmest en aangevuld werd met kunstmest. In zowel de zone met een hoger opbrengstpotentieel als deze met een lager opbrengstpotentieel werden 3 scenario’s aangelegd: een conventionele dosis op basis van het advies bekomen met de N-index-methode (BDB) eventueel afgetopt op de MAP-norm, en een vermindering en verhoging met 20% ten opzichte van deze conventionele dosis. Op het einde van het groeiseizoen werd de opbrengst (ton DS/ha) bepaald en werd het nitraatresidu opgemeten (periode oktober-november).
Beslissingsboom
1. N-gift reduceren bij lager opbrengstpotentieel
Een eerste groep percelen (linksonder in figuur 1) vertoont jaar na jaar dezelfde zones, waarbij de locaties van de zone met een lagere en een hogere opbrengst ongewijzigd blijven. Dit is ook merkbaar in het gelijkaardig verloop van de groenheidsindex in natte en droge jaren. Het proefperceel in Kortenaken is hiervan een voorbeeld (figuur 2). De aanwezigheid van een stenige, lichtere ondergrond in zone 2 leidt hier tot een systematisch lagere opbrengst. Vaak zijn verschillen in grondsoort (textuur) van de bouwlaag of de ondergrond de oorzaak van temporeel stabiele zones.
Op dergelijke percelen met verschillen in fysische bodemeigenschappen die de waterbeschikbaarheid in natte en droge jaren op een gelijkaardige manier beïnvloeden, is een lagere N-bemesting in de zones met een lager opbrengstpotentieel aangeraden, omdat dit toelaat om het nitraatresidu te verlagen zonder significant opbrengstverlies.
2. N-gift uit voorzorg reduceren
3. Geen meerwaarde precisiebemesting
4. Precisiebemesting afgeraden
Algemene bevindingen
I
Laatste projectjaar