Vives, hogeschool voor studenten met ambitie
Hogeschool Vives staat bekend als marktleider in Vlaanderen qua landbouwopleidingen. We spraken met Evert Vanneste (33), sinds 3 februari opleidingshoofd van de professionele bachelor Agro- en biotechnologie (afstudeerrichtingen Agro-industrie en Landbouw) en opleidingshoofd van het graduaat Productiebeheer land- en tuinbouw.

Evert Vanneste volgde Isabelle Degezelle in bovenvermelde functies op. Zij kon die niet meer combineren met haar job als burgemeester van Zwevegem. Ze doceert bij Vives nog wel de vakken veevoederformulatie en varkensteelt.
U bent nog vrij jong, maar al hoofd van 2 opleidingen bij Vives?
Ja. Binnen de professionele bachelor Agro- en biotechnologie hebben we met Agro-industrie en Landbouw 2 afstudeerrichtingen van 3 jaar. Binnen de richting Landbouw zijn er specialisatiemogelijkheden naar algemene landbouw en landbouwmechanisatie. Verder ben ik ook opleidingshoofd van de graduaatsopleiding Productiebeheer land- en tuinbouw (2 jaar).
Welke ambitie hebt u als opleidingshoofd?
Mijn grootouders en ooms zijn in de landbouw actief, maar verder heb ik geen landbouwachtergrond. Mensen denken soms dat ik de sector onvoldoende in de diepte ken omdat ik niet met mijn botten in het veld sta. Dat klopt, maar ik wil er vooral voor zorgen dat ik beleidsmatig mee mijn steentje kan bijdragen en de vertaalslag kan maken van landbouw richting beleid. De collega’s – 16 docenten die op landbouwthema’s werken – zijn allemaal expert in een thema. Velen van hen combineren de job met een landbouwbedrijf of -activiteit. Samen vormen we een sterk blok. Ze waren blij dat ik met een nieuwe, verfrissende kijk in de job stap om samen te groeien.
Hoeveel opleidingshoofden hebben jullie?
We zijn met 3. Met de bacheloropleiding Agro- en biotechnologie in Roeselare zijn we marktleider in Vlaanderen. Het heeft er eerder decretaal mee te maken dat er 6 afstudeerrichtingen zijn. Die liggen heel dicht bij en tegelijk ook ver uit elkaar. Zo zijn Groenmanagement en Landbouw op sommige vlakken tegenpolen, maar net als bij de departementen Landbouw en Omgeving gaan ze hand in hand. Dierenzorg en Groenmanagement wordt beheerd door opleidingshoofd Mieke Calus. Dierenzorg is een hele grote opleiding met zo’n 450 studenten. Verder hebben we ook Biotechnologie en Voedingstechnologie, die in het beheer zitten van Ingrid De Man. Daarnaast heb je ook de ‘landbouwopleidingen’: Agro-industrie, Algemene landbouw en Landbouwmechanisatie, en tot slot ook de graduaatsopleiding Land- en tuinbouw.
Jullie hebben campussen in Roeselare, Brugge, Kortrijk, Oostende en Torhout. Waar vinden de landbouwopleidingen plaats?
In Roeselare. We hebben wel nog Autotechnologie en de graduaatsopleiding Voertuigtechnieken in Kortrijk. Onder deze laatste opleiding valt het traject Agrarische en industriële voertuigen.
Voor welke opleiding binnen het domein land- en tuinbouw kiezen jullie studenten het meest?
Dat zijn relatief communicerende vaten. De laatste jaren is er weer meer interesse voor Landbouwmechanisatie. Tel je de deelopleidingen – Algemene landbouw, Landbouwmechanisatie en Agro-industrie – samen, dan draait het rond 180 studenten, met een 60-tal per domein. Ook voor het graduaat Productiebeheer land- en tuinbouw is er steeds meer interesse. Je hoeft daarvoor geen vooropleiding te hebben of van een landbouwbedrijf afkomstig te zijn. Steeds meer jongeren die iets willen doen in de buitenomgeving staan ervoor open om in een landbouwbedrijf te gaan werken. Ook die studenten bereiken we momenteel heel sterk, wat bij de start van dit academiejaar resulteerde in 42 inschrijvingen voor het eerste jaar van het graduaat Productiebeheer land- en tuinbouw.
Enorme stijging inschrijvingscijfers
Hoe evolueerden de inschrijvingscijfers?
Dit academiejaar zien we een spectaculaire toename in het aantal inschrijvingen binnen de landbouw- en voertuigtechnische opleidingen. In de bachelor Autotechnologie zijn er liefst 140 studenten gestart in het eerste jaar. Ook in het graduaat Voertuigtechnieken (120 studenten in het eerste jaar en 80 studenten in het tweede jaar) merken we een groeiende interesse in de sector en een toenemende vraag naar werkplekleren (zie verder) binnen de landbouwtechniek. Daarnaast kozen ook nog eens 30 studenten uit het eerste jaar van de bachelor Agro- en biotechnologie in Roeselare om te specialiseren in landbouwmechanisatie.
Komt de meerderheid van de studenten uit de landbouwwereld?
Zo’n 60% komt uit een landbouwbedrijf of -familie of uit een activiteit die heel nauw aanleunt bij de landbouwsector. Binnen Landbouwmechanisatie komen bijvoorbeeld heel veel studenten niet uit een landbouwbedrijf, maar hebben ze wel veel tijd doorgebracht op het landbouwbedrijf van hun grootouders, waar ze de machines leerden kennen. Of ze zijn zelf technisch aangelegd, of hebben een stage gedaan bij een landbouwmechanisatiebedrijf. Ze hebben er een echte passie voor waarmee ze iets willen doen op korte of lange termijn. Er is ook een groep studenten die weinig affiniteit heeft met de landbouw van thuis uit, maar die er wel oprecht in geïnteresseerd is.
Hoe is het gesteld met de landbouwtechnische kennis van de studenten?
De globale onderwijskwaliteit gaat wat achteruit ten opzichte van 10 à 15 jaar geleden. Maar ergens is het ook logisch dat je in een maatschappij die zo snel verandert en waarin er zoveel meer prikkels zijn niet in alles mee kunt blijven. Er is heel veel afleiding en het is logisch dat dat er een impact op heeft. Docenten geven soms aan dat ze niet alle vakken even vlot kunnen geven als 10 jaar geleden. We gaan de leerstof niet per definitie makkelijker maken. We geven theorie in iets grotere groepen waar het kan en de praktijk in kleinere groepen. Je attitude van thuiswerken, alles bijhouden… speelt mee in het volledige plaatje. Studenten zijn niet dommer maar vooral veelzijdiger geworden. Ze zetten in op andere zaken, zoals video’s maken, studeren op een andere manier… Op dat vlak zijn ze ruimer geschoold.
Stages in binnen- en buitenland
Is er bij elke opleiding een stage voorzien en kan je die ook in het buitenland doen?
Ja, zeker. In het eerste jaar maak je veel bedrijfsbezoeken waarin je een mooi beeld krijgt van de sector: een mechanisatiebedrijf, voedingsverwerkend bedrijf... Dat wordt voor een stuk gecombineerd met heel specifieke bedrijfsbezoeken: bij Landbouwmechanisatie bijvoorbeeld naar een dealer. Zo krijg je een brede maar toch gespecialiseerde kijk. Vanaf het tweede jaar loop je dan 50 dagen stage op donderdag en vrijdag. En in het derde jaar is er een blokstage van 25 dagen, die gespreid over 5 à 6 weken in 1 blok wordt georganiseerd. Zo verwerf je veel kennis en connectie met het werkveld. Stages in het buitenland worden aangemoedigd. Er zijn ‘nabije buitenlandse stages’, (Nederland, Frankrijk…), maar je kan ook in Denemarken, Canada, de VS of Australië op stage gaan; belangrijke landbouwgebieden met vaak gigantische percelen en machines. Dat beeld meekrijgen is voor de studenten superrelevant, want zodra ze starten op een landbouwbedrijf gebeurt het zelden dat ze langer dan 7 dagen op reis gaan. We willen hen die levenservaring, bepaalde inzichten en alternatieve activiteiten op landbouwvlak in die fase meegeven. Bij een stage raden we soms ook aan om eens een andere sector of niche te verkennen. Want het is niet omdat de huidige activiteiten op het landbouwbedrijf goed lopen dat er nooit een switch zal zijn naar iets anders.
Hoe bouwden jullie die contacten in het buitenland op?
Dankzij een prima coördinator internationalisering én een supergemotiveerd docententeam. Collega Bruno Vandorpe is landbouweconoom en expert klein- en pluimvee en stallenbouw. Hij had een reis met de studenten naar Australië gepland toen de coronacrisis uitbrak. Meteen na de crisis contacteerde hij de bedrijven die ze zouden bezoeken én de 50 oud-studenten die de reis in het water zagen vallen. Uiteindelijk gingen er zo’n 43 oud-studenten mee. Dat getuigt van passie voor het vak. In de paasvakantie gaat hij voor een 2-tal weken met een groep alumni terug naar Australië, en later dit jaar ook naar Amerika met de laatstejaarsstudenten. Gerichte bedrijfsbezoeken en de sector leren kennen staan daarbij centraal. Er wordt gezocht naar een maximale meerwaarde voor de student.
In het binnenland vinden stages ook plaats op land- en tuinbouwbedrijven. Hoe komen jullie aan die adressen?
De opleiding is gestart in 1987. Doorheen de tijd kwamen er veel collega’s bij, die een gigantisch netwerk hebben uitgebouwd. Zoekt een student een stagebedrijf in een bepaalde regio, dan worden de opties in een overleg met de collega’s bepaald. Intussen zijn hier al veel studenten afgestudeerd die met hun bedrijf een stagebedrijf zijn geworden. Als studenten op stage gaan, moeten ze een leerproces doormaken en écht iets bijleren. Als die mindset er niet is, vinden we het geen goed stagebedrijf, daar zijn we eerlijk in. In de graduaatsopleiding spreken we overigens nooit over stage, maar over werkplekleren. In de eerste 7 weken vinden daar een 10-tal bedrijfsbezoeken plaats om de deelsectoren te leren kennen. Het is een andere modus, want werkplekleren gaat door gedurende 2 dagen per week doorheen de hele opleiding. In het tweede jaar is dat ook op een ander bedrijf dan in het eerste jaar. Ook daar verwachten we een groeiproces, dat studenten steeds meer verantwoordelijkheid krijgen binnen het bedrijf en finaal kunnen afstuderen als een potentieel goede rechterhand van de zaakvoerder van een landbouwbedrijf. Afgestudeerden moeten dus ook een team kunnen aansturen, administratieve aspecten kunnen opvolgen, kennis hebben van software, voeders, bestellingen... Tijdens een werkplekevent (half november) kunnen studenten én bedrijven vervolgens na een 1 op 1-gesprek hun voorkeur doorgeven. Zo wordt er een goede match gezocht en gaan ze daar de volgende maanden mee aan de slag.
Door het stikstofverhaal staat de veehouderij onder druk. Zien jullie die trend terug in de landbouwopleidingen?
Bij veel studenten is er een veehouderijtak op het ouderlijk bedrijf. Ze vinden dat we voor een groot stuk zelfvoorzienend moeten blijven. Een goede kwalitatieve biefstuk wordt hier op de meest efficiënte manier geproduceerd. Studenten willen dan ook mee zoeken naar innovaties met behoud van de huidige veestapel. Het feit dat landbouw erkend werd als strategische sector was een mooi en noodzakelijk signaal van de overheid. Onze toekomstige studenten gaan een project van 25 tot 40 jaar tegemoet, dus willen ze weten waarin het relevant is om te investeren. Ze hebben nood aan een kader. Een landbouwer houdt vaak van een mooie omgeving. Hij is niet tegen natuur of bos, maar wil over 20 à 25 jaar ook nog kunnen boeren.
Hoe proberen jullie in te spelen op de dalende instroom in de sector?
We weten dat het aantal landbouwbedrijven daalt, bedrijfsovername moeilijker wordt en de gemiddelde leeftijd van de landbouwer stijgt. Toch merken we geen dalende interesse van studenten. Dat is positief, maar door de schaalvergroting wordt het er voor zij-instromers niet makkelijker op. Onze studenten Agro-industrie komen in aanraking met de verwerkende industrie: diepvriesbedrijven, kaasproductie, maar ook de korte keten. Via onderzoek weten we welke barrières er in de korte keten zijn om vlot te kunnen groeien. Hier ligt nog veel potentieel. We moeten vooral een perspectief kunnen bieden aan de studenten. Ook in de agrovoedingsindustrie is er een enorme vraag naar mensen met een echte landbouwachtergrond. Wekelijks krijgen we vragen naar studenten, afgestudeerden en vacatures. Gelukkig hebben we daar een stageplatform voor. Onze studenten zijn gewoon enorm gegeerd, ze vinden altijd werk. Verder moeten we de connectie tussen de sector en de modale burger behouden, want die laatste is sinds de coronacrisis weer meer van de landbouw beginnen houden. Dat is belangrijk, want elk van ons is een burger én een consument.