Biocontroleorganismen kennen trage opmars
Biologische controleorganismen, zoals biopesticiden en natuurlijke vijanden, kunnen de leemte van weggevallen chemische fytoproducten invullen. De erkenningsprocedures vertragen echter de introductie van biopesticiden, waarvan de efficiëntie nog omhoog moet. Natuurlijke vijanden zijn volop beschikbaar en vaak ook heel succesvol, maar niet altijd. Er zijn dus nog veel hindernissen.

Chemische gewasbeschermingsmiddelen liggen al jaren onder vuur en het nog beschikbare pakket voor de telers krimpt elk jaar. De toekomst lijkt te zijn aan ‘geïntegreerde bestrijding’. Biologische controleorganismen (BCO’s) vormen een welkome aanvulling in de bestrijding van ziekten en plagen. Verschillen ze echter van klassieke gewasbeschermingsmiddelen, hoe efficiënt zijn ze en hoe pas je ze toe? Op een studiedag begin februari in Sint-Katelijne-Waver werd er dieper ingegaan op die vragen.
Serieuze uitdaging
Simon Verreckt, beleidsadviseur Beschutte teelten bij het Agentschap Landbouw en Zeevisserij, vreest dat diverse erkenningen van chemische fytoproducten nog verloren zullen gaan, want Europa zet in op een afbouw hiervan en ook de druk van de consument en de retail blijft onveranderd. “Dat is problematisch, want er blijven nog maar weinig actieve stoffen over voor de teler om te kunnen gebruiken”, zei Verreckt. “Hier en daar ontstaat er ook tolerantie of resistentie tegen bestaande middelen, wat de zaak niet vergemakkelijkt. Tegen 2030 moeten we volgens de Europese Farm to Fork-strategie ons gewasbeschermingsmiddelengebruik halveren. Dat is een hele uitdaging.”
Biocontroleorganismen zijn bestrijdingsmiddelen die onder de Europese toelatingswetgeving 1107/2009 vallen en die in België een erkenning hebben op basis van micro-organismen. Verder omvat het ook macro-organismen (zoals insecten, roofmijten en nematoden) die buiten de regelgeving 1107/2009 vallen.
BCO’s in Europa en België
Monica Höfte van UGent kaderde de situatie van BCO’s in Europa en België. De globale term ‘bioprotectie’ wordt gebruikt voor alle biocontroletechnologieën. Het omvat alles wat van biologische oorsprong is om ziekten, plagen… te beheersen, met 4 productcategorieën; macro-organismen, micro-organismen, feromonen en semiochemicaliën, en natuurlijke substanties. De laatste 3 categorieën samen worden ook biopesticiden genoemd. “De biologische bestrijding van plagen met natuurlijke vijanden is in Europa al veel verder ontwikkeld dan het gebruik van middelen op basis van micro-organismen”, zei Höfte. “Zo zijn er tegen plagen al meer dan 350 macro-organismen of biologische bestrijders beschikbaar. Bij micro-organismen ligt dat cijfer veel lager. Tegen plagen zijn er bijvoorbeeld actieve stoffen op basis van slechts 12 schimmels, 8 bacteriën en 5 virussen beschikbaar, tegen pathogenen zijn dat er respectievelijk 25, 13 en 5.
Het aantal biopesticiden op basis van deze micro-organismen dat in België is toegelaten, ligt nog lager, met slechts een beperkte variatie. Zo is het merendeel van de bacteriële producten ter bestrijding van plantpathogenen gebaseerd op Bacillus velezensis. Bij de schimmels is 56% van de erkende actieve stoffen tegen plantpathogenen gebaseerd op Trichoderma’s. Erkenningen situeren zich vooral in de glastuinbouw en fruitteelt, maar zeer weinig in vollegronds-groenten. In de pijplijn van erkenningen voor de EU-databank zitten momenteel 6 Bacillus- en 3 Trichodermasoorten, en slechts 4 andere organismen.
Trage Europese regelgeving
Volgens IBMA, de internationale vereniging van de biocontrole-industrie, zit de verkoop van biologische middelen sterk in de lift. De trage Europese toelatingsregelgeving leidt ertoe dat er maar weinig nieuwe biopesticiden op de markt komen. Die regelgeving verloopt in 2 stappen. Eerst wordt de gebruikte actieve stof geëvalueerd op EU-niveau en daarna wordt het gewasbeschermingsproduct geëvalueerd op het niveau van de lidstaat. De 2 stappen samen duren gemiddeld bijna 5,5 jaar. De trage regelgeving is in strijd met een van de doelstellingen van de Green Deal, die een halvering van het gebruik van chemische middelen vooropstelt tegen 2030. Momenteel zijn er zo’n 120 nieuwe producten waarvoor nog geen Europese toelating is aangevraagd, maar wel in landen met een veel snellere en goedkopere procedure. Zo duurt het toelatingstraject in de Verenigde Staten doorgaans maximaal 2 jaar, dankzij specifieke regelgeving die is aangepast aan biopesticiden.
“De procedure in de EU is heel complex, te traag en te duur”, aldus Monica Höfte. “De regelgeving is niet aangepast aan biopesticiden en de markt is te klein. Daarom spelen producenten op veilig en brengen ze alleen middelen op de markt binnen dezelfde smalle BCO-productgroep waar al EU-erkenning voor bestaat. IBMA pleit voor kortetermijn-oplossingen, zoals het toelaten van voorlopige vergunningen, het afzien van de nood aan reregistraties na 15 jaar en het vergemakkelijken van uitbreidingstoelatingen naar andere teelten. Op middellange termijn wil ze een nieuwe regelgeving voor biologische bestrijding met een procedure in 1 stap van 1,5 tot 2 jaar en de oprichting van 1 EU-agentschap voor biocontrole.
Bestrijding van plantenziekten en plaaginsecten
Professor Barbara De Coninck (KU Leuven) lichtte de biologische bestrijding van plantenziekten via micro-organismen toe. “Om de effectiviteit van BCO’s te kunnen maximaliseren, hebben we de combinatie van diverse werkingsmechanismen nodig. Omgevingsfactoren (licht, UV-straling, temperatuur, vochtigheid, bodem), plantgerelateerde aspecten (ontwikkelingsstadium, genotype), de eigenschappen van het BCO (stam en formulering) en de interactie met het microbioom kunnen de effectiviteit van BCO’s beïnvloeden.”
Professor Bart Lievens (KU Leuven) ging dieper in op de biologische bestrijding van plaaginsecten via micro-organismen. Die werkt via diverse mechanismen. Zo kunnen micro-organismen semiochemicaliën produceren; geurstoffen die plagen afstoten of nuttige insecten aantrekken. In de paprikateelt slaagde men erin om bestrijders van bladluizen over een afstand van meer dan 5 m aan te trekken. Andere BCO’s kunnen insecten meteen doden, zoals Beauveria- en Metarhizium-schimmels die in een insect groeien, virussen of specifieke bacteriën. Deze laatsten kunnen onder laboratoriumomstandigheden bladluizen binnen 2 dagen doden en de populatieopbouw ervan flink afremmen.
Een andere vorm is de versterking van de plantweerbaarheid. Dat kan direct door de plantresistentie tegen plagen te verhogen door toepassing van wortelmicro-organismen of indirect door de aantrekkelijkheid voor en activiteit van natuurlijke vijanden te versterken. Maar praktijkomstandigheden zijn nog wat anders. Een wortelbehandeling met een BCO bij witloof werkte zo in het lab wel positief in stilstaand water, maar niet of nauwelijks in trekbakken met stromend water.
Ontwikkeling en toepassing van BCO’s
Viaverda-directeur Bruno Gobin is ondervoorzitter van het International Organisation for Biological and Integrated Control (IOBC), een internationale onderzoeksgemeenschap die als drijvende kracht fungeert in de ontwikkeling en toepassing van BCO’s. Hij stelde de belangrijkste verwezenlijkingen van IOBC voor: het ondersteunen van de goedkeuring van actieve stoffen in biopesticiden in de EU, inzetten op goede monitoring om schade- en actiedrempels te bepalen, de realisatie van algemene technische en teeltspecifieke richtlijnen voor geïntegreerde productie en het opstellen van 29 richtlijnen voor een- en meerjarige teelten. Een moeilijk verhaal blijft de biocontrole van hardnekkige plagen en ziekten zoals wolluizen. Ook bij deze kan je echter dichter tegen de schadedrempel werken als je nog een goed chemisch middel achter de hand hebt, waardoor biocontrole vaak niet meer nodig is.
Biologische plaag en ziektebestrijding
Felix Wäckers, directeur Onderzoek bij Biobest, de Belgische wereldleider in biologische gewasbe-scherming, is optimistisch over de stijgende inzet van biologische en natuurlijke producten om de groeiende wereldbevolking te kunnen blijven voeden. Ook hij wees op de lange registratietermijnen voor nieuwe producten. “EU-landbouwers krijgen daardoor pas veel later of helemaal geen toegang tot nieuwe biologische bestrijdingsoplossingen. Voor meer dan 140 biologische en natuurlijke producten zijn onlangs Europese registratieprocedures opgestart en voor 120 nieuwe producten is Europese toelating nog niet aangevraagd. Kortere registratieprocedures zijn mogelijk door het aanvragen van snellere beoordelingen en tijdelijke toelatingen. Helaas worden de laatste jaren ook voor macro-organismen steeds meer hordes opgeworpen bij nationale toelatingen. Zo worden in Frankrijk eisen gesteld voor het gebruik van ‘nationale populaties’, alsof nuttige insecten zich aan landsgrenzen zouden houden.”
Intussen komen er steeds meer invasieve plaagsoorten bij, waardoor de vraag naar nieuwe bestrijders stijgt. Recente ontwikkelde biologische bestrijders zijn de gaasvlieg Micromus angulates tegen bladluizen en de roofmijt Pronematus ubiquitus, die gelijktijdig tomatengalmijt en meeldauw bestrijdt.
Als trends noemde Wäckers onder meer de inzet van inheemse generalistische predatoren (die werken tegen meerdere plagen of stadia), het gebruikmaken van de actieve rol van de plant (zelfverdediging door biologische bestrijders in te huren als bodyguards) en het gebruiken van nieuwe bestrijdingsstrategieën zoals bijvoeren. Hierbij worden biologische bestrijders samen met aanvullend voedsel, zoals pollen van de lisdodde, in het gewas gebracht voordat de plaag verschijnt. Bij een test op een uienperceel in de Antwerpse haven werden 2 pollenbehandelingen uitgevoerd, waarmee er qua diameter (+8%) én gewicht van de uien (+15%) winst werd gehaald in vergelijking met de conventionele teelt met chemische fytoproducten.
Praktijkonderzoek
In de namiddag lichtten onderzoekers van proefcentra het praktijkonderzoek rond BCO’s in teelten toe. Zo belichtte Klaartje Bunkens van het Praktijkpunt Landbouw Vlaams-Brabant de bestrijding van phytophthora in hydroteelten zoals witloof en sla. “In sla toonde een spuittoepassing van Serenade ASO op de planten een betere werking dan het toe te voegen in het voedingswater. Hoe vroeger je het inzet, hoe beter de werking. In witloof overleven BCO’s bij een behandeling na de rooi en voor bewaring de vriesperiode wellicht niet en is het beter om het product te vernevelen dan te dompelen. Bij een behandeling bij de forcerie heeft BCO’s toevoegen aan de voedingsoplossing de voorkeur op een kraagbehandeling en heeft het een beter effect bij stilstaand water.”
An Decombel van Inagro besprak de inzet van BCO’s in grondgebonden teelten. De geteste BCO’s waren niet in staat om ziektesymptomen in grondteelten te verminderen. Wellicht heeft het toevoegen van groepen BCO’s meer impact. Grond is ook veel complexer dan substraat, waarbij het probleem sneller gevonden en aangepakt kan worden.
Een laatste voorbeeld van het toepassen van BCO’s in de vollegrondsgroenteteelt is het toepassen van aaltjes in de koolteelt en de inzet van roofwantsen en bankerplanten tegen tripsen in de preiteelt. De koolvlieg bestrijden kan via het toepassen van entomopathogene nematoden (EPN). “Dat kan gemengd in water via een bespuiting op de plantbak of aangieten aan de plantvoet in het veld, op een vochtige grond en bij een temperatuur van zo’n 15 à 20 °C. Er zijn minimum 3 toepassingen bij een dosis van 100.000 aaltjes per plant nodig tijdens de eileg(piek) van de koolvlieg”, aldus Femke Temmerman van Inagro. “Machinale toepassing in het veld kan in de rij via een slangenpomp op de schoffelbalk of per plant via RTK-gps. In prei kan je met roofwantsen tripsen bestrijden. Daarbij kan je best ook bankerplanten voorzien die zorgen voor het nodige alternatieve voedsel voor de bestrijders. Lobularia maritima bleek een goede insectenplant voor de instandhouding van de wants Orius majusculus. De plant trekt bovendien ook andere nuttigen aan, zoals zweefvliegen en rooftripsen. Vroeg zaaien – voor de bloei van de planten – is aangewezen.