Hoe dicht sta jij bij biologische melkveehouderij?
Het project ‘Bio zoekt Boer’ zet een aantal belangrijke overwe-gingen op een rij voor melkveehouders die willen overschakelen naar biologische bedrijfsvoering. “Er zijn wel wat bedrijven die potentieel hebben voor omschakeling naar biologische melkveehouderij, en die daar economisch goed bij zouden varen, maar die deze optie nog niet overwogen hebben.”

De biologische melkveehouderij in België heeft na een marktluwe periode van een drietal jaar opnieuw de wind in de zeilen. De marktvraag neemt toe, maar geraakt maar mondjesmaat ingevuld. Melkveebedrijven die een andere weg willen inslaan raden we aan om deze stap grondig te overwegen. En misschien sta je er al dichterbij dan je denkt? We zetten een aantal factoren op een rijtje die bepalend zijn voor het potentieel voor omschakeling naar bio op jouw melkveebedrijf.
Gras gebaseerd rantsoen
Bedrijven die overstappen van een maïs gebaseerd rantsoen naar een gras gebaseerd rantsoen hebben al een stapje voor in de omschakeling naar bio. Snijmaïs verdwijnt op biobedrijven soms helemaal uit het rantsoen, of wordt nog beperkt geteeld en gevoederd als energiecorrector. Granen en veldbonen (eventueel in mengteelt) zijn een vaak voorkomend onderdeel van het biorantsoen als eigen geteeld krachtvoer. Ook voederbieten zijn zeer interessant, maar vormen op het vlak van mechanische onkruidbestrijding de grootste uitdaging.
Vlinderbloemigen zoals klavers zijn de motor van een biologisch ruwvoederrantsoen. De kunst bestaat erin om die in al je graslanden te krijgen. Als ze een plaats hebben gevonden in de permanente en tijdelijke graslanden, is dat een zeer positieve zaak voor bedrijfseigen eiwitproductie. Ook de afbouw van kunstmest gaat hiermee gepaard, aangezien vlinderbloemigen zelf stikstof binden met bacteriën, en ze verdwijnen bij te veel bemesting. Bedrijven die stappen hebben gezet in die richting kiezen soms al voor een complete afbouw van kunstmest en herbiciden in het grasland, om te voldoen aan de vereisten voor de premie ‘ecologisch beheerd grasland’. In dat geval heb je al een grote stap gezet richting biologisch grasland.
De bodem vaart wel bij een rotatie met meerjarige voedergewassen, granen en veldbonen. We weten dat snijmaïs een negatieve invloed heeft op het koolstofgehalte in de bodem. Meerjarige voedergewassen en granen bouwen net koolstof op en zorgen voor een goede structuur.
Voldoende grond of langdurige samenwerking
Op bedrijfsniveau hebben we voor eenzelfde aantal dieren meer grond nodig in biomelkveehouderij dan in gangbare melkveehouderij. Je gaat namelijk enkele hectares gebruiken om zelf een deel van je krachtvoeder te telen en minder aan te kopen. Melken uit ruwvoeder blijft wel de basis, maar door meer grasklaver te telen en minder maïs halen we doorgaans minder droge stof van hetzelfde aantal hectares. De bedrijfseigen eiwitproductie zal echter fors toenemen.
Je moet hoe dan ook kunnen voorzien in voldoende biologisch ruwvoeder. Wie ruim zit in grond heeft een goede uitgangssituatie. Is dat niet zo, dan moet je kunnen samenwerken met een biologische akkerbouwer of groenteteler uit jouw streek. Die nemen vaak grasklaver op in hun rotatie, en kunnen eventueel voor jou maïs, granen of bieten telen. Je hebt zekerheid nodig, dus een goede vertrouwensband en duidelijke afspraken met die partij is onontbeerlijk. Biologische grasklaver wordt wel ruim aangeboden, maar het is erg kostelijk als je dat van op grote afstand moet laten komen.
Een bijkomend voordeel is dat biologische rundermest erg gegeerd is door biologische plantaardige telers. Dit geef je de kans om een samenwerking op te zetten rond de uitwisseling van mest voor voeders. De afzet van je mest is dus gegarandeerd als je het niet op eigen gronden kwijt kan (want bio- mest moet naar biopercelen). Een bedrijfsmatig mestoverschot is op die manier geen extra kost meer, want er zijn vragende partijen.
Weidegang is een van de verplichtingen in het bio- lastenboek. Er zijn geen strikte regels rond het aantal melkkoeien per hectare, maar sommige afnemers vragen om een maximum van 10 lacterende koeien per hectare te respecteren. Wie een voldoende grote huiskavel heeft en al inzet op beweiding of daar in de toekomst mee wil starten, heeft op dit gebied een goede uitgangssituatie. Hoe je beweidt maakt niet uit, maar om economisch efficiënt veel voeder uit de weides te halen, wordt er het best een goed rotatiesysteem uitgewerkt. Dagelijks omweiden is daar het meest efficiënte (en verregaande) voorbeeld van. En of je nu melkt met een robot of met een klassieker systeem, je kan in beide situaties een werkzame manier vinden voor beweiding, mits je met een aantal zaken rekening houdt.
Arbeid vraagt doordachte aanpak
Uit studies van WUR blijkt dat de totale arbeid op het bedrijf nagenoeg stabiel blijft bij een omschakeling naar bio, of dat deze beperkt toeneemt. De arbeid gaat wel verschuiven: meer werk op het land, minder in de stal. Zo heb je meer werk aan de mechanische onkruidbestrijding, al kan je daarvoor ook loonwerkers inschakelen, die hoe langer hoe beter voorzien zijn in cameragestuurde schoffelmachines. Of je zet enkel in op maaigewassen en laat maïs en voederbieten achterwege. Het areaal grasland neemt sowieso toe, waardoor je meer zal maaien en inkuilen (als je niet al het grasland kan laten begrazen). De weidegang vraagt uiteraard ook wat aandacht.
Financiële kant biedt perspectief
De gemiddelde prijs van het voorbije jaar bedraagt voor biomelk 58,57 euro per 100 l en voor gangbare melk 51,59 euro (bij 43 g vet en 35 g eiwit). Daarmee is er ongeveer 7 euro verschil. Uit bedrijfseconomische berekeningen weten we dat een verschil van 6 à 8 euro nodig is om de meerkost van biologische melkproductie op te vangen.
De biomelkprijs biedt uit onze analyses al vele jaren perspectief voor een goed bedrijfsresultaat. Vaak daalt je totale melkproductie wel, maar is de marge per liter groter, waardoor je finaal een mooi financieel resultaat haalt. Om dat volledig in kaart te brengen, gebruiken we sinds kort de bedrijfseconomische tool ‘Routeplanner melkvee’ (zie Landbouwleven 27 februari 2025). Die stelt ons in staat om alle variabelen die veranderen bij een omschakeling naar bio in kaart te brengen en om het finale bedrijfssaldo te simuleren. Zo kunnen we vooraf al redelijk correct inschatten of je er financieel beter van wordt of niet.
Nu omschakelen is slimme zet
De omschakeling zelf kost wel iets, maar er is gelukkig ook financiële steun om dat op te vangen: gedurende de 2 omschakeljaren van de gronden kan je intekenen op een agromilieuklimaatmaatregel (AMKM) van 390 euro/ha/jaar voor grasland en meerjarige voederteelten en van 900 euro/ha/jaar voor akkerbouwteelten. Voor investeringen in een wiedeg of schoffelmachine krijg je tot 50% VLIF-steun.
Eenmaal biologisch krijg je de ecoregeling ‘toepassing bio’ , die je kan combineren met de meeste andere premies ,zoals bijvoorbeeld ‘ecologisch beheerd grasland’, ‘mechanische onkruidbestrijding’ en ‘eenjarige en meerjarige eiwithoudende hoofdteelten’.
De grootste financiële inspanning is tijdens de 6 maanden omschakeling van het vee, die kan starten zodra de gronden 12 maanden in omschakeling zijn. Dan produceer je gangbare melk aan biologische voorwaarden. Doordat de gangbare melkprijs hoog is, vormt dit echter een minder grote uitdaging dan enkele jaren geleden. Omschakelen in een goede conjunctuur van de gangbare melkprijs is een slimme zet.
Concurrentieel in de rekken
Voor de consument is de keuze voor bio nog steeds geen evidentie en in Vlaanderen lopen we achterop in de EU. Er is groei in de consumptie van biozuivel, maar het gaat langzaam. Toch hoeft er geen prijsbarrière te zijn voor de klant die zoekt naar kwaliteit en/of duurzaamheid. We keken naar de winkelprijzen voor volle melk bij retailer Colruyt. Wie voor het goedkoopste gaat – de zeer prijsbewuste klant – kiest wellicht voor het huismerk dat zich situeert rond 0,90 euro/l. De meer bewuste consument, die voor een merk of nicheproduct kiest, is met biologische melk niet slecht af: Fairebel 1,45 euro/l, Bio melk 1,69 euro/l, Joyvalle 1,85 euro/l en Campina 1,89 euro/l. Er is dus ongetwijfeld nog ruimte om het marktaandeel van biomelk te laten stijgen.
Afnemers tonen interesse
In Vlaanderen zijn er 2 voorname afnemers van biomelk, namelijk de coöperatie Biomilk.be en de private afnemer Pur Natur. Zij halen in heel Vlaanderen op en zijn zoekende naar bijkomende leveranciers, maar moeten wel rekening houden met logistieke uitdagingen (en dus kosten) door de verspreiding van de bedrijven: de voorkeur gaat uit naar goed bereikbare bedrijven of naar bedrijven die in de buurt van andere biomelkveehouders gelegen zijn.
Afnemers moeten hoe langer hoe meer kijken naar de impact van hun toeleveranciers op het vlak van duurzaamheid. Zo is er de Europese CSRD-wetgeving: die bereikt uiteindelijk ook de landbouwbedrijven, omdat zij door hun afnemer gevraagd zullen worden om gegevens aan te leveren over hun bedrijfsvoering, zoals energie- en waterverbruik, het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, kunstmest... Door al een deel van die middelen niet te gebruiken en door volop in te zetten op een betere koolstofopslag in de bodem, heb je als biobedrijf heel wat potentieel in handen.