Uiendag Vlaanderen biedt info rond oplossingen
De derde editie van de Uiendag Vlaanderen vond samen met de Aardappeldag plaats op de proefvelden van Viaverda in Kruisem. Samen met het Agentschap Landbouw en Zeevisserij bood het proefcentrum een boeiend aanbod van actuele thema’s in de uienteelt, zoals robuuste uienrassen, (alternatieve) tripsbeheersing, stikstofbemesting, fertigatie en zaaitechniek.

Uien zijn nog steeds de sterkst groeiende groenteteelt in België. Op 10 jaar tijd verdrievoudigde het uienareaal in België. Vooral sinds 2018 nam het sterk toe. Dit jaar werd de kaap van 7.000 ha overschreden. Zo’n 65% van het totale areaal wordt in Vlaanderen geteeld.
Zoektocht naar robuuste rassen
Viaverda voert al een 15-tal jaar rassenproeven in uien uit. In het kader van het nieuwe Vlaio-project ‘Uien 2.0’ werd samen met de zaadhuizen beslist om een rassenlijst op te stellen met gemiddelde resultaten uit de laatste 5 jaar. “Zo kunnen we de klimaatinvloeden en veldomstandigheden meer uitmiddelen en een betere rassenlijst opstellen”, motiveerde afdelingshoofd Teelten in openlucht Els Pauwels de beslissing. Het rapport met de resultaten van 2020 tot 2024 vind je op de website van Viaverda.
In de rassenproef die dit jaar werd uitgezaaid op een zandleembodem lukte het niet om alles geprimed te zaaien. “Twee weken na het zaaien zagen we een duidelijk verschil tussen de geprimede en niet-geprimede zaden. Maar daarna werd het gewas beregend (10 l/m2) en nog eens 2 weken later was het verschil grotendeels weg”, aldus Pauwels. “Bij de beoordeling van de oogst houden we rekening met de maatsortering en houdbaarheid in functie van de afzet op de vers- of industriemarkt. Net na de beregening pasten we ook een voorzichtige onkruidbestrijding toe. De gemiddelde standdichtheid 8 weken na de zaai bedroeg 71 planten/m2, wat overeenkomt met een opkomstpercentage van 80%. Daar waren we heel tevreden over, rekening houdend met het droge voorjaar. Eind juni begonnen de vroegste rassen te strijken, eind juli de middenvroege rassen.”
Vertegenwoordigers van diverse zaadhuizen stelden hun meest competitieve uienrassen voor. Volgens André Boot van Hazera is het heel belangrijk voor de afzet om het juiste ras op de juiste grondsoort te telen. Evert Van Crombrugge van De Groot en Slot benadrukte de nood aan robuuste rassen, die in natte jaren (zoals 2024) niet gevoelig zijn voor ziektes en die het in droge jaren (zoals 2025) goed volhouden.
Alternatieve tripsbeheersing
Louis Lippens (Viaverda) ging dieper in op de tripsbestrijding in uien. Het wegvallen van de erkenning van de actieve stof spirotetramat zal de teelt een stuk uitdagender maken, zeker in droge zomers zoals die van dit jaar, met een grote tripsactiviteit tot gevolg. Spirotetramat is onder meer bekend van de middelen Ultor en Movento, die je nog tot 31 oktober mag opgebruiken. Samen met Franse en Waalse partners werkt Viaverda in het Interregproject ‘Trans-Control’ aan de evaluatie en verbetering van biocontrolemiddelen. In een proef die dit voorjaar werd aangelegd werden diverse biologische insecticiden geëvalueerd in de beheersing van trips in uien. “Vanaf begin juni zagen we de intrede van tripsen in het uienperceel”, aldus Lippens. “Over het algemeen konden we ze redelijk de baas. Uit de resultaten qua schadebeoordeling bleek dat de doorspuitschema’s met het insecticide Ultor 150 OD en het biologische middel Tracer standhielden. De adjuvanten die in combinatie met Tracer werden getest boden ietwat verrassend geen meerwaarde. Het biologische middel Lalguard M52 OD toonde in de proef een effect, met zo’n 10% minder schade tegenover onbehandelde uien.”
Natuurlijke vijanden (roofwantsen en -tripsen, gaasvliegen…) kan je ook inzetten in de strijd tegen tripsen. “In een demonstratieve proef werd de rooftrips Aeolothrips uitgezet in het veld”, duidde Lippens. “We combineerden die ook met regelmatige verstuiving van pollen over het veld. Die bieden een alternatieve voedingsbron aan de natuurlijke vijanden, waardoor ze makkelijker in het gewas blijven. Hoewel de schade door de tripsdruk hoog was, zagen we medio juli bijna een derde minder schade door de uitzet van rooftripsen ten opzichte van het onbehandelde object. Begin augustus werd het verschil met zo’n 10% minder schade wel kleiner. De effectieve meerwaarde is voorlopig nog moeilijk te bepalen. We bekijken ook hoe we rooftripsen kunnen combineren met de beschikbare middelen tegen tripsen in uien.”
Stikstofbemesting en fertigatie
Viaverda voerde al veel proeven uit rond stikstofbemesting. “Meestal merkten we geen grote verschillen tussen de bemeste en onbemeste objecten”, aldus Lien De Schrijver (Viaverda). Bij een hoge basisbemesting met een vloeibare meststof werd in een van die proeven wel een lager opkomstpercentage vastgesteld. In de proef van dit jaar zorgden de diverse bemestingsregimes niet voor een significant verschil in standdichtheid, opkomst en gewasstand. “De uien deden het dit jaar vrij goed op onze leembodem met redelijk weinig stikstof”, zei De Schrijver.
Elise Vandewoestijne (Viaverda) duidde de meerwaarde van fertigatie in uien. “Via druppelirrigatie kan je heel gericht en efficiënt water toedienen aan het gewas op de plaats waar het nodig is. Kan je dat combineren met bemesting (fertigatie), dan kan je echt een meerwaarde creëren. Je kan je startbemesting dan serieus verlagen en bijbemesten in functie van de teelt of van het KNS-systeem. De meststoffen die je toedient via fertigatie zijn opgelost in water, dus meteen opneembaar. Het doel van ons fertigatieproject is de uienteelt bedrijfszeker en klimaatrobuust te maken door efficiënter om te gaan met meststoffen en water, mét behoud van productie en kwaliteit. Verder willen we er ook een zo laag mogelijk nitraatresidu mee nastreven.” Uit de klassieke bemestingsproeven en de proeven rond fertigatie bleek dat de opbrengst niet stijgt naarmate de stikstofgift verhoogt.
Water belangrijker dan stikstof
Ook dit jaar bleek weer dat water dé sleutel tot succes in de uienteelt is. “Waar er voldoende neerslag viel of beregend werd, meten we topopbrengsten. Ook irrigatieproeven (met of zonder druppelslangen) doen het goed”, aldus Jonas Bodyn, onderzoeker Akkerbouwmatige groenten bij Viaverda.
Invloed bodembewerkingen op zaaibed
Bodyn ging dieper in op de problemen die opduiken door het uitbreidende uienareaal. “Naast de soms moeilijke opkomst krijgen we korstvorming na zaai. Droge, schrale omstandigheden leiden er dan weer toe dat het zaad niet kan kiemen. Meer neerslag, hitte en droogte veroorzaken vooral problemen in de beginfase van de uien.”
Onder het motto ‘goed begonnen is half gewonnen’ is de optimalisatie van de zaaibedbereiding en zaaitechniek ook een belangrijk thema in het project ‘Uien 2.0’. Op het uienperceel in Kruisem was het door de voorteelt korrelmaïs en groenbemester gras niet ideaal om niet-kerend te werken. In een proef werden er 8 diverse zaaibedbereidingen voor de uien uitgevoerd. “Het optimale zaaibed bestaat uit een relatief vaste ondergrond, met daarbovenop een laagje van 2 à 3 cm losse grond, waarbij we het zaadje op de vaste ondergrond leggen en afdekken met een klein beetje losse grond”, legt Bodyn uit. “Om onder meer de schrale omstandigheden rond opkomst op te zoeken, hebben we pas op 23 april geploegd. Een heel fijn zaaibed is gevoeliger aan dichtslaan door hevige regen en zal sneller in zuurstofarme omstandigheden komen dan een zaaibed met iets grovere kluiten.”
In het project MiniMax gaat Viaverda op zoek naar hoeveel mineralisatie er vrijkomt uit bodembewerkingen zoals diepgronden, ploegen en klaarleggen met de rotoreg. Over de 8 objecten heen werden er in de 0-90 cm-laag geen significante verschillen tussen de objecten vastgesteld.
Zaaitechniek voor geslaagde onkruidbestrijding
In het stijgende uienareaal stelt Bodyn een wildgroei van zaai- en teelttechnieken vast. “In een proef vergeleken we 6 zaaimachines met elkaar: 2 met een bedbreedte van 1,5 m, 3 met één van 2,25 m en 1 die vollevelds zaaide. Op 1,5 m hebben we een machine met 5 enkele en 4 dubbele rijen getest en op 2,25 m testten we een machine met 6 en 8 dubbele rijen. Bij de 8 dubbele rijen hebben we ook 2 verschillende machines getest. Verder hadden we nog een machine met 6 dubbele rijen op 2,25 m en een volleveldsmachine met de techniek bandzaai op 3 cm. Alle machines lieten we zaaien aan 2 dichtheden.”
Bij de eerste beoordeling op 22 mei (1 maand na zaai) haalde de machine met 5 enkele rijen een opkomst van 94%. De andere machines varieerden, afhankelijk van de zaaidichtheid, tussen 46 en 65% opkomst. Op 17 juni stak de machine met 5 enkele rijen er met kop en schouder bovenuit: 86% opkomst bij de lage en 74% opkomst bij de hoge zaaidichtheid. In een soortgelijke proef van enkele jaren geleden was het opvallend dat er bij uien die iets meer verspreid stonden over het bed een iets betere opbrengst en maatsortering werd vastgesteld. Grondsoort, doel (fijne of grove uien) en technieken na het zaaien zijn bepalende factoren bij de teelt. In een volledig vollevelds chemisch schema is het quasi onmogelijk geworden om uien onkruidvrij te telen.
“Mede daardoor nemen mechanische onkruidbestrijding en de inzet van de spotsprayer EcoRobotix (met plaatsspecifieke bestrijding) toe. “We willen de proeven nu enkele keren herhalen, om te kijken of er door de jaren heen in diverse omstandigheden 1 constante is die de gulden middenweg kan zijn”, besluit Bodyn.