Startpagina Melkvee

Gezondheid, vruchtbaarheid en comfort spelen sleutelrol bij langleefbaarheid

De langleefbaarheid van melkkoeien in Vlaanderen is beperkt. Zijn melkveehouders gemotiveerd om aan deze eigenschap te werken? De eerste resultaten van een enquête hierover zijn bekend.

Leestijd : 5 min

De langleefbaarheid van melkkoeien is een belangrijk aandachtspunt voor Vlaamse melkveehouders. Een langere levensduur en productieve periode verhogen niet alleen de efficiëntie, maar ook de rendabiliteit van een bedrijf. Toch blijft het thema in Vlaanderen onderbelicht. Cijfermateriaal over levensduur is beschikbaar, maar de mening en motivatie van melkveehouders zijn nauwelijks onderzocht. Om dit te onderzoeken, werd een enquête verspreid onder Vlaamse melkveehouders. In dit artikel worden de eerste resultaten daarvan toegelicht.

Lage langleefbaarheid, lage rendabiliteit

Over het algemeen resulteert een langere levensduur in een lager uitvalpercentage, een hogere totale melkproductie, een vermindering van de klimaatvoetafdruk en een verbeterde publieke opinie. Volgens de meest recente CRV-jaarstatistieken (2024) blijft de levensduur van melkkoeien in Vlaanderen relatief kort. De gemiddelde totale levensduur bedraagt slechts 1.920 dagen (ongeveer 5,3 jaar), waarvan 1.126 dagen productieve levensduur (ongeveer 3,1 jaar), met 3,1 kalvingen per koe. In Nederland daarentegen leven melkkoeien gemiddeld 2.238 dagen (ongeveer 6,1 jaar) en hebben ze een productieve levensduur van 1.445 dagen (bijna 4 jaar), goed voor 3,9 kalvingen.

Vlaamse koeien realiseren wel een hogere dagelijkse melkproductie (31,2 kg per dag tegenover 29,7 kg in Nederland), maar hun kortere levensduur beperkt de totale levensproductie (31.323 kg melk tegenover 38.283 kg), wat neerkomt op een jaarlijkse meeropbrengst van ongeveer 280 euro per koe in Nederland. De kortere productieve levensduur in Vlaanderen impliceert dus niet alleen een vroegtijdig verlies van potentiële melkproductie, maar ook een lagere rendabiliteit, mede doordat de opfokkosten over een kortere periode worden terugverdiend.

Cijfers uiten zich niet in de praktijk

De meerderheid van de 177 veehouders (93%) die deelnamen aan de enquête werkt met Holstein of Holstein-kruisingen, wat representatief is voor de Vlaamse melkveehouderij.

Een overweldigende meerderheid van de deelnemers (88%) vindt langleefbaarheid (zeer) belangrijk. Slechts een kleine minderheid (12%) gaf aan dat dit aspect weinig of geen prioriteit heeft.

Toch blijkt dat deze overtuiging niet altijd consequent wordt vertaald naar de fokkerij. Bij de stierkeuze houdt slechts 58% van de veehouders expliciet rekening met langleefbaarheid. De overige 42% richt zich hoofdzakelijk op melkproductie, exterieur of uiergezondheid. Een mogelijke verklaring is dat langleefbaarheid moeilijk te voorspellen blijft. Levensduur is een complex, multifactorieel kenmerk dat beïnvloed wordt door genetische, omgevings- en managementfactoren (figuur 1). Het wordt daarom door veel veehouders ervaren als minder ‘meetbaar’ of ‘stuurbaar’. Om die reden tonen innovatieve technieken, zoals biomarkers, steeds meer potentieel.

Figuur 1. Overzicht van de belangrijkste koegebonden factoren die bijdragen aan langleefbaarheid. De invloedsscore geeft weer in welke mate elk kenmerk samenhangt met het bereiken van 100.000 kg melkproductie over de levensduur met achtergrondfactoren (blauw), exterieurkenmerken (groen) en genetische fokwaarden (rood).
Figuur 1. Overzicht van de belangrijkste koegebonden factoren die bijdragen aan langleefbaarheid. De invloedsscore geeft weer in welke mate elk kenmerk samenhangt met het bereiken van 100.000 kg melkproductie over de levensduur met achtergrondfactoren (blauw), exterieurkenmerken (groen) en genetische fokwaarden (rood). - Figuur op basis van de studie ‘Researching 100 t cows: An innovative approach to identify intrinsic cow factors associated with

Biomarkers momenteel nog niet overtuigend

In onze enquête werd gepolst naar de bereidheid van veehouders om gebruik te maken van biomarkers. De meningen bleken verdeeld. Slecht 37% van de deelnemers staat positief tegenover het gebruik van een biomarker. Zij zien vooral kansen om gerichter te selecteren op kalveren of vaarzen met het grootste duurzame potentieel. Een derde (32%) geeft aan dat de test interessant klinkt, maar vreest dat te veel externe factoren (zoals voeding, ziekte of management) bepalend blijven voor de uiteindelijke levensduur. De overige 31% ziet er momenteel geen meerwaarde in. Hun voornaamste argument is dat levensduur ‘niet in een test te vangen’ is, omdat ook ervaring en geluk een rol spelen.

Wat opvalt, is dat zelfs onder de sceptische groep een algemene openheid voor innovatie aanwezig is. Ze gaven aan dat ze bereid zouden zijn om een biomarker te gebruiken, als die wetenschappelijk betrouwbaar blijkt en economisch haalbaar is.

Maatregelen om de langleefbaarheid te verhogen

Uit de enquête blijkt dat 82,5% van de melkveehouders actief maatregelen neemt om de levensduur van hun koeien te verlengen. De overige 17,5% geeft aan dat er geen expliciete acties lopen.

De maatregelen die wél bewust genomen worden, kunnen in 3 categorieën worden onderverdeeld. Ten eerste wordt er geïnvesteerd in koecomfort: investeringen in diepstrooiselboxen, ruime ligplaatsen, en serrestallen. Ook verbeterde ventilatie wordt frequent genoemd. Ten tweede wordt klauwgezondheid als belangrijk ervaren: regelmatige klauwbekapping, aangepaste vloeren met meer grip en droge ligplaatsen. Ten derde noemden de veehouders regelmatig vruchtbaarheid en de transitieperiode. Veel veehouders hechten belang aan een nauwe opvolging rond afkalven en aan een tijdige inseminatie.

Daarnaast geeft een groeiende groep veehouders aan dat ze bewuster selecteren op functionele kenmerken, zoals beenwerk en uiergezondheid, en minder uitsluitend op melkproductie. Dat duidt erop dat langleefbaarheid wél degelijk meespeelt in de bedrijfsvoering, ook al wordt het niet altijd zo benoemd.

Opvallend is dat de termen ‘langleefbaarheid’ en ‘gezonde koeien’ vaak door elkaar worden gebruikt. Toch is er een belangrijk verschil: een koe kan perfect gezond zijn en toch vroegtijdig vertrekken, bijvoorbeeld door vruchtbaarheidsproblemen, een klauwbreuk of om plaats te maken voor jongvee. Omgekeerd kan een koe met een lichte afwijking nog jaren goed produceren. Langleefbaarheid betekent dus meer dan gezondheid alleen: het gaat om het verlengen van de productieve periode binnen een economisch én dierwelzijnsvriendelijk kader.

Hoge vervangingsgraad

De gemiddelde vervangingsgraad op Vlaamse melkveebedrijven blijft relatief hoog. Bij 64% van de bedrijven ligt die tussen 20 en 30%, bij 24% tussen 30 en 40%, en 12% rapporteert minder dan 20% vervanging per jaar. In theorie wordt een vervangingsgraad van 20 tot 25% als ideaal beschouwd: laag genoeg om opfokkosten te beperken en om koeien hun piekproductie te laten bereiken, maar hoog genoeg om genetische vooruitgang en verjonging in de veestapel te behouden.

In de praktijk blijkt dat veel bedrijven nog kampen met factoren die een langere levensduur in de weg staan. Uit de rangschikking van opruimingsredenen worden vruchtbaarheidsproblemen het vaakst genoemd als voornaamste reden voor afvoer, gevolgd door klauwproblemen en uiergezondheid. Het productieniveau komt pas op de vierde plaats, en transitieproblemen of ‘andere oorzaken’ worden het minst vaak vermeld. Deze volgorde bevestigt dat de meeste vervangingen het gevolg zijn van gezondheidsproblemen en niet van ouderdom of verminderde productie. Toch geven meerdere respondenten aan dat ook economische en praktische overwegingen, zoals beperkte stalruimte of voldoende jongvee, vaak mee de doorslag geven.

Veel vervangingen lijken met andere woorden onvermijdelijk vanuit managementoogpunt, maar zijn tegelijk het gevolg van problemen die potentieel voorkomen kunnen worden. Preventieve gezondheidszorg, goede transitiebegeleiding en een consequente aanpak van klauw- en vruchtbaarheidsproblemen blijven de meest effectieve sleutels tot een lagere vervangingsgraad volgens veehouders.

Geen selectiekenmerk voor jongvee

Bij de selectie van jongvee wegen genetica en verwachte melkproductie duidelijk het zwaarst door. De meeste veehouders kiezen ervoor om enkel de kalveren aan te houden die genetisch het meeste potentieel vertonen, vaak op basis van de stierkeuze of de prestaties van de moeder. De gezondheidsgeschiedenis van de moederlijn speelt een minder doorslaggevende rol. Zo wordt minder gekeken naar kenmerken zoals vruchtbaarheid, klauwgezondheid en persistentie, die indirect iets zeggen over de duurzaamheid van de lijn.

Slechts een beperkte groep veehouders vermeldt opfokkosten of marktwaarde als doorslaggevend criterium bij de beslissing welke vaarzen worden aangehouden. Het feit dat financiële factoren zelden expliciet worden genoemd, suggereert dat de meeste veehouders hun selectie eerder biologisch of strategisch benaderen dan puur economisch. Wat wél opvalt, is dat een groeiende groep respondenten bewust minder jongvee aanhoudt. In plaats van automatisch alle vaarskalveren op te fokken, wordt vaker gekozen om enkel de beste dieren te behouden.

Bewustzijn rond langleefbaarheid vergroot

De voorlopige resultaten tonen duidelijk dat Vlaamse melkveehouders zich bewust zijn van het belang van langleefbaarheid. Gezondheid, vruchtbaarheid en comfort vormen de pijlers, maar economische druk en ruimtebeperkingen maken het soms moeilijk om theorie in praktijk om te zetten. Langleefbaarheid is geen doel op zich, maar een balans tussen management, genetica en economie.

Manon Dewulf (UGent)

Lees ook in Melkvee

Wat is waar over Bovaer?

Melkvee Wat een efficiënt methaanreducerend voeradditief is voor de Vlaamse rundveesector, baart anderen grote zorgen. We maken, met de hulp van ILVO-onderzoeker Nico Peiren, onderscheid tussen feit en fictie in het Bovaer-verhaal.
Meer artikelen bekijken