Startpagina Varkens

Aminozuren bepalend voor de groeiprestatiesvan biggen

Om de groeiprestaties van biggen te maximaliseren moet het lysinegehalte in het voeder hoger of gelijk zijn aan 11,4 g/kg. Met het lysinegehalte moeten ook de andere aminozurengehaltes omhoog, zodat het voeder in balans blijft. Een onevenwichtig aminozuurpatroon leidt immers tot een lagere voederopname en een tragere groei.

Leestijd : 4 min

H et voederen van de biggen na het spenen blijft een uitdaging. Enerzijds moet een voeder voldoende nutriënten - zoals aminozuren - aanbrengen om een goede groei te realiseren. Anderzijds mag het ruw eiwitgehalte van het voeder niet te hoog zijn omdat dit kan leiden tot speendiarree.

Voldoende lysine nodig voor een optimale spieropbouw

Spieren bevatten voornamelijk eiwit en water. Dit eiwit wordt gevormd door een combinatie van aminozuren die de dieren uit het voeder opnemen. Aminozuren zijn dus de belangrijkste bouwstenen voor de spieropbouw.

Lysine is het referentie-aminozuur aangezien dit in de meeste praktijkvoeders als eerste limiterend is. Dat wil zeggen dat spieren kunnen worden aangezet tot alle lysine is opgebruikt. Om praktisch te werken worden de andere aminozuren in tabel 1 relatief uitgedrukt ten opzichte van lysine.

Hoewel lysine makkelijk synthetisch te produceren is en er reeds een groot aantal studies werden uitgevoerd, zijn de lysinegehaltes in commerciële voeders vaak lager dan aanbevolen. Hoe meer spieren een dier echter kan aanzetten, hoe efficiënter de groei en hoe lager de voederconversie. Een gebalanceerd voeder zorgt dus voor een efficiënte groei.

Als een dier een tekort heeft aan bepaalde aminozuren zal het trager groeien. Aminozuren die niet gebruikt worden om spieren aan te zetten, worden inefficiënt als energiebron gebruikt. Een teveel aan aminozuren (= hoogeiwitvoeder) is ook slecht voor de diergezondheid (diarree) en voor het milieu (meer stikstof in de mest). Een optimale balans is dus cruciaal.

Maar hoeveel lysine moet nu juist in het biggenvoeder zitten om de prestaties te maximaliseren? Dit werd bij ILVO uitgezocht in twee biggenproeven.

Variatie van het lysinegehalte

In beide proeven varieerde het verteerbaar lysinegehalte van 8,5 g (0,85%) tot 13,5 g (1,35%) gestandaardiseerde ileale verteerbaarheid (SID) lysine per kg voeder in vijf stappen (8,5 - 9,8 - 11,0 - 12,3 en 13,5). In beide proeven wilden we dat de balans tussen de aminozuren goed zat zodat het aanwezige lysine optimaal kon gebruikt worden.

In de eerste proef deden we dit door het eiwitgehalte aan te passen (varieerde van 20 tot 21%). Tabel 1 geeft het gebruikte aminozuurpatroon weer om ervoor te zorgen dat lysine optimaal wordt gebruikt. Toch zorgde deze aanpak er ook voor dat we disbalansen creëerden. Bij lage lysinegehaltes was er een overmaat aan bepaalde aminozuren. Bijvoorbeeld voor leucine, waarbij de leucine:lysine-verhouding 1,62 was op het laagste lysineniveau.

Om uit te sluiten dat de geobserveerde resultaten enkel een gevolg waren van een overmaat van bepaalde aminozuren, werd ook een tweede proef uitgevoerd waarbij het eiwitgehalte (18%) constant werd gehouden en de vrij beschikbare aminozuren werden aangepast, zodat ze dichter tegen het ideale aminozuurprofiel aanleunden. Hiervoor gebruikten we ook aminozuren (zoals L-Leu, L-His, L-Phe, L-Tyr + L-Glu) die momenteel enkel voor humane consumptie worden geproduceerd.

Een groot verschil tussen beide proeven was dus het eiwitgehalte: in de eerste proef varieerde dit tussen 20 en 21%, in de tweede proef bleef het constant op 18%. In beide proeven evalueerden we het effect op de groei, de voederopname en de voederconversie tussen 4 weken (speenleeftijd; 8 kg) en 9 weken (24 kg) leeftijd.

Minder eten en tragere groei door onevenwicht

Het lijkt dat biggen uit het eerste experiment proefden of merkten dat er iets niet klopte: hoe lager het lysinegehalte, hoe minder ze aten van de korrels (figuur 1).

AMINO 1

We gaan ervan uit dat dit in de eerste plaats een gevolg is van de niet-optimale verhoudingen tussen de aminozuren. In de tweede proef was dit effect immers een stuk minder duidelijk.

AMINO 2

Het toont aan dat een correct aminozuurpatroon cruciaal is voor een goede groei: los van de voederefficiëntie kregen dieren met een onevenwichtig aminozuurpatroon sowieso al minder voeder binnen. Dit vertaalde zich in een tragere groei (figuur 2). En ook hier was het effect nog duidelijker bij een voeder met een hoog eiwitgehalte.

Ook de voederconversie werd beïnvloed door een wijzigend lysinegehalte. In de eerste proef zagen we een daling van 1,67 tot 1,30 tussen 8,5 en 13,5 g lysine/kg voeder. In de tweede proef zagen we eveneens 1,67 bij 8,5 g lysine (figuur 3).

AMINO 3

In deze proef zagen we numeriek de laagste voederconversie bij de groep die 12,5 g lysine in het voeder kregen. Grofweg zagen we in beide proeven een verbetering van 0,08 in voederconversie per gram extra lysine in het voeder (tussen 8,5 en 12,5 g/kg).

Laat je adviseren door specialisten

De voederconversie bepaalt voor een groot deel de rendabiliteit van een varkensbedrijf. Aangezien het lysinegehalte van het voeder de voederconversie mee beïnvloedt, kan een optimaal lysinegehalte/aminozurenpatroon dan ook bijdragen tot een optimaal rendement. Het is aan de nutritionist om uit te maken welk lysinegehalte economisch het meest rendabel is. De meerkost van het voeder moet met andere woorden afgewogen worden ten opzichte van de verwachte winst in dierprestaties.

De lysinebehoefte van gespeende biggen is hoger of gelijk aan 11,4 g/kg voeder. Maar het heeft geen zin om enkel het lysinegehalte te verhogen. Met lysine moeten ook de andere aminozurengehaltes mee omhoog gaan zodat het voeder in balans blijft. Zeker bij biggen is het bovendien belangrijk om het effect op de voederopname in het achterhoofd te houden: in het bijzonder in de vroege speenfase is een goede voederopname cruciaal.

Als varkenshouder heb je allereerst een belangrijke rol in het opvolgen van de technische prestaties (dagelijkse voederopname (DVO), dagelijkse groei (DG) en voederconversie (VC)) van je biggen. Het formuleren van het voeder en het bepalen van het optimale gehalte aan lysine en andere aminozuren is werk voor nutritionisten. Zij zullen, naargelang je bedrijfssituatie en het inschatten van het mogelijke effect op de biggezondheid (ev. voorkomen van diarree), moeten bepalen hoe hoog ze kunnen gaan in het ruweiwitgehalte van het voeder.

Sam Millet (ILVO) en Sarah De Smet (Varkensloket)

Deze proeven werden gefinancierd door Orffa Belgium NV and Ajinomoto Animal Nutrution Europe.

Lees ook in Varkens

Mobiele buitenstal verhoogt dierenwelzijn bij biologische varkens

Varkens Mobiele buitenstallen zien we in Vlaanderen doorgaans vooral voor vlees- of legkippen. Dankzij een nieuw stalsysteem kunnen nu ook zeugen met hun biggen buiten op de weide rondlopen. De biologische varkenshouderij De Vleterbeek uit Poperinge is volgens BioForum de eerste met zo’n mobiele buitenstal.
Meer artikelen bekijken