Klimaatvriendelijke teelten
Tijdens de introductie van de workshop gaf An Schellekens (LCV) kort aan wat de belangrijkste bevindingen zijn uit het teeltluik van het project en welke ‘klimaatvoordelen’ deze gewassen hebben.
Landbouw en klimaat
In de media wordt de landbouw en zeker de veehouderij vaak met de vinger gewezen als grote boosdoener als het gaat over de klimaatopwarming. Karen Goossens (ILVO dier) zette de feiten nog eens op een rijtje. In Vlaanderen is landbouw verantwoordelijk voor slechts 9% van alle broeikasgasemissies. Binnen de landbouw is methaan verantwoordelijk voor 49% van alle broeikasgasemissies, gevolgd door CO2 (26%) en lachgas (25%).
Van de totale broeikasgasemissie van de Vlaamse landbouw is slechts 34% afkomstig van de rundveesector, vooral afkomstig de voederproductie en de pensfermentatie (methaan). Methaan is trouwens afkomstig van de boertjes van de koeien en niet van de scheetjes, zoals vaak verkeerdelijk wordt aangegeven in de media. Op basis van het SMART-melken-project werd een berekening gemaakt van de CO2-voetafdruk van de 3 teelten die in de voederproeven van KOE werden ingepast. (figuur 1)
Voederproeven
Tijdens de workshops stelde Nick Rutten (Hooibeekhoeve) de resultaten van drie voederproeven, uitgevoerd op de Hooibeekhoeve, voor. Bij elke voederproef werden twee rantsoenen samengesteld, een proefrantsoen met inpassing van een eigen teelt en een controlerantsoen dat het gangbare gras/maïs-rantsoen moest benaderen.
Geplette gerst Bij de eerste voederproef werd gerst ingepast in het proefrantsoen (tabel 1). We kozen voor gerst en niet voor bijvoorbeeld tarwe, omdat gerst iets ‘rustiger’ is in de pens en dus minder kans geeft op pensverzuring. Om dezelfde reden werd de gerst geplet en niet gemalen.
Het idee achter deze proef was het inpassen van 1,5 kg gerst in het basisrantsoen van de proefgroep, waarbij dan 1,5 kg evenwichtig krachtvoer werd uitgespaard ten opzichte van het controlerantsoen. Zo kreeg een tweedekalfskoe met een melkproductie van 43 l bijvoorbeeld 5,4 kg krachtvoer bij het proefrantsoen, terwijl dit zelfde dier bij het controlerantsoen 6,9 kg kreeg.
De ruwvoeropname bij het proefrantsoen met gerst lag 4% hoger dan bij het controlerantsoen. Aangezien bij deze proef het berekende basisrantsoen ook 1,2 kg droge stof meer bevatte dan het proefrantsoen, was dit volgens verwachting. Bij het controlerantsoen kregen de dieren namelijk meer evenwichtig krachtvoer ter beschikking dat niet in het basisrantsoen zit.
Wat betreft de productie, zowel liters melk als vet- en eiwitgehalte, zagen we een zeer klein tot geen verschil tussen beide rantsoenen met een licht voordeel voor het proefrantsoen.
De iets hogere melkopbrengst bij het proefrantsoen resulteerde echter niet in een hoger voersaldo. Rekening houdend met de totale opname kwam het proefrantsoen op een hogere voerkost . Het uiteindelijke voersaldo per koe per dag voor het proef- en controlerantsoen was respectievelijk 5,69 en 5,75 euro.
Ingekuilde voederbieten Het maken van een mengkuil van perspulp en voederbieten maakt het mogelijk om jaarrond voederbieten te voeren. In de voederproef werd dan ook gekozen om de vergelijking te maken van perspulp met de mengkuil perspulp/voederbieten. De verhouding 1/3 voederbieten en 2/3 perspulp (kg vers product) bleek uit voorafgaand onderzoek (Hogent) optimaal om sapverliezen te beperken. In tabel 2 (p.18) zie je dat bij het proefrantsoen 9 kg van de mengkuil werd ingepast. Dit betekent dat in het proefrantsoen de koeien 3 kg voederbieten kregen en 6 kg perspulp. In het controlerantsoen kregen ze eenzelfde hoeveelheid droge stof uit perspulp.
Uit diepgaande statistische analyse (masterproef Evie Lenaerts, KU Leuven Geel) bleek dat er geen significant verschil was in melkproductie tussen de twee rantsoenen. Het rantsoen had echter wel een significante invloed op het verloop van de melkproductie tijdens de lactatie. Zo was de melkproductie bij het proefrantsoen hoger in het begin van de lactatie, maar de daaropvolgende stijging van de melkproductie was kleiner.
Ondanks het klein aandeel voederbieten in het rantsoen was het vetgehalte toch significant hoger bij het proefrantsoen. Hierbij kon ook aangetoond worden dat het verschil in vetgehalte tussen beide rantsoenen groter werd naarmate de koeien zich verder in lactatie bevonden.
Het eiwitgehalte was daarentegen significant lager bij het proefrantsoen, waarbij het verschil in eiwitgehalte tussen proef- en controlerantsoen afhankelijk bleek van de pariteit. Zo was er geen verschil bij primipare koeien, enkel bij multipare koeien was het eiwitgehalte significant lager bij het proefrantsoen.
Grasklaver Bij de laatste voederproef werd een proefrantsoen samengesteld, waarbij grasklaver werd ingepast in plaats van een zuivere graskuil (tabel 3, p.18).
Bij de grasklaverproef werden tegenstrijdige resultaten vastgesteld tussen de twee opeenvolgende proefperiodes. Hierdoor kunnen er voorlopig geen eenduidige besluiten getrokken worden.
Het volledige rapport van de voederproeven is terug te vinden op de website van Hooibeekhoeve (https://www.provincieantwerpen.be/aanbod/dese/hooibeekhoeve/hooibeekhoev...).
Omgaan met minder (kwalitatief) ruwvoer
I
Discussie
Besluit
Melkveehouders zijn wel degelijk bezig met het aanpassen van hun bedrijfsvoering aan de klimaatuitdaging. Dat bewijst hun aanwezigheid en input op deze workshops. Ze willen zich wapenen om de discussie met de burger rond klimaat aan te gaan. Melkveehouders zijn op zoek naar een teeltsysteem dat bij extreme weersomstandigheden meer opbrengstzekerheid biedt en zorgt voor meer koolstofopslag in de bodem en dat minder kunstmestinput nodig heeft. Een gedegen rantsoenadvies blijft hierbij een noodzaak. Maar ook de uitwisseling van kennis en ervaringen tussen landbouwers en adviseurs onderling bleek zeer waardevol.