Belangrijk is dat er de jongste jaren op de bedrijven meer en meer resistentie van wormen tegen bepaalde anthelmintica of ontwormingsmiddelen vastgesteld wordt. Voorkomen van resistentie en het beperken van gebruik van ontwormingsmiddelen vormen samen een nieuwe uitdaging, waar eventueel alternatieve (innovatieve) benaderingen kansen bieden.
Soorten wormen
Er zijn drie groepen wormen die schade kunnen berokkenen: de rondwormen (Nematoden), de platwormen (Trematoden) en de lintwormen (Cestoden). Bij de rondwormen worden vier soorten onderscheiden: de Nematodirus battus, de Haemonchus contortus of rode lebmaagworm, Teledorsagia circumcincta en Trichostrongylus colubriformis. Bij de platwormen vormt leverbot (Fasciola hepatica) een jaarlijkse bedreiging voor jonge en oudere dieren. Lintwormen zijn de enige wormsoort die we in de mest met het blote oog kunnen zien; dit geeft soms een spectaculair beeld, maar ze zijn minder schadelijk.
Cyclus van de rondwormen
In het maag-darmstelsel van schapen produceren volwassen rondwormen eieren, die met de mest op de weide terechtkomen. In de mest ontwikkelen de eieren tot larven, die op de grassprieten omhoog kruipen. Bij het grazen nemen schapen en lammeren deze larven op die zich in het maagdarmstelsel verder ontwikkelen tot volwassen wormen en dan herbegint de cyclus via nieuwe uitscheiding van eieren via de mest. De duur van de ontwikkeling van ei tot larve bedraagt in koel weer een tiental weken, maar bij warm en vochtig weer gebeurt dit binnen de twee weken. Weidebeheer wordt hier belangrijk om overmatige besmetting van de lammeren te voorkomen. Een doordacht begrazingsplan, maaibeheer, waarbij de besmetting van de weide als het ware grotendeels opgeruimd wordt , en ook droogte/hitte (afsterven van de larven) kunnen de besmettingsdruk beheersbaar maken.
Belangrijk is dat bij oudere ooien rond het moment van het werpen de ei-uitscheiding sterk kan toenemen. Daarom is het belangrijk rond of kort na de geboorte de volwassen ooien te ontwormen. Overlopen we nu even de soorten rondwormen en hun eigenheid volgens hun chronologie van verschijnen:
Nematodirus battus : de eieren overleven de winter en komen op weiden, waar vorig najaar lammeren gelopen hebben, tussen april en juni massaal uit. Bij jonge lammeren veroorzaken ze vanaf mei waterige diarree, groeivertraging en eventueel sterfte. Volwassen ooien ondervinden geen hinder van deze worm.
Haemonchus contortus (de rode lebmaagworm) : zuigt bloed in de lebmaag en kan door bloedarmoede de conditie van de dieren ondermijnen en zelfs tot plotse sterfte leiden. Er is geen diarree , maar eventueel zwarte mest. De larven overleven in principe de winter niet, zodat de weidebesmetting vooral in zomer en herfst problemen kan geven bij zowel ooien als lammeren. Recent werden ook al vroeg op het jaar (bij DGZ) aantastingen vastgesteld (warme winters!). Het is belangrijk om regelmatig te controleren of de oogslijmvliezen nog mooi roze zijn, zo weet u dat de schapen geen last hebben van bloedarmoede. Er bestaat een Famacha-kaart, waarmee men de graad van bloedarmoede kan scoren.
Teledorsagia : komt voor in de lebmaag, maar zuigt geen bloed. De dieren hebben verminderde eetlust, diarree, gewichtsverlies. Komt vaak voor bij lammeren aan het einde van de zomer.
Trichostrongylus : leeft in de dunne darm en geeft diarreeproblemen bij lammeren in herfst en winter.
Platwormen= Fasciola hepatica = Leverbot
Tegen leverbot wordt er weinig of geen immuniteit ontwikkeld, zodat het een probleem kan vormen, zowel voor volwassen dieren als voor lammeren. Leverbot heeft een zoetwaterslak als tussengastheer en is dus een mogelijk probleem voor schapen die grazen op natte weiden. De leverbotten tasten de lever aan, maar kunnen ook zwerven doorheen het lichaam en dit kan dodelijk zijn. Een leverbotinfectie kan aangetoond worden via bloed- of mestonderzoek.
Voor de behandeling van aangetaste dieren wordt het best overlegd met de dierenarts over welke specifieke producten hier kunnen gebruikt worden. De meeste antiwormmiddelen werken niet tegen leverbot. Gezien de cyclus 4 à 5 maanden duurt, is in de regel een behandeling na het graasseizoen aangewezen, ook voor de volwassen dieren, voor bedrijven met natte weilanden en dit na mest- of bloedonderzoek. Het is aan te raden om natte hoeken in een weiland of de omgeving van poelen niet toegankelijk te maken voor schapen. Soms wordt pluimvee (eenden bv. ) ingezet om de slakken, die tussengastheer zijn, op te ruimen.
Lintwormen (Moniezia expansa)
Voor de ontwikkeling van lintwormen is er ook een tussengastheer nodig, namelijk een vrij-levende grasmijt. Men ziet (met het blote oog) bij geïnfecteerde lammeren in nazomer en herfst deeltjes van deze lintwormen in de mest. Er zijn evenwel zelden gezondheidsproblemen, zodat behandelen niet moet
Wormmanagement
Door graslandbeheer kan er heel wat gedaan worden om de wormbesmettingsdruk te reduceren. Een weide, die pas ingezaaid is of waar geen schapen gegraasd hebben het jaar voordien is zuiver. Een weide waar in het vroege voorjaar maximaal 3 weken gegraasd is door schapen is veilig tijdens deze periode, in de zomer is deze periode te herleiden tot 2 weken. Ook een weiland, waar in de afgelopen 3 maanden geen schapen geweid zijn, is veilig. Ook maaien kan de besmettingsdruk aanzienlijk verlagen. Combinaties van begrazing door schapen , gevolgd door runderen of paarden , zijn een goed middel om de infectiedruk onder controle te houden. Grazen op een veilige weide niet ontwormde lammeren , dan wordt de status na twee weken ‘niet meer veilig’.
Als strategie is ontwormen op vaste tijdstippen niet wenselijk. Duurzaam wormmanagement begint met een mestanalyse om te zien of er en hoe zwaar de besmetting met wormen is. In de mest van de schapen wordt gezocht naar de eitjes van de wormen. De bepaling van het aantal eitjes (EPG= eieren per gram mest) is nodig om te kunnen beslissen of een ontworming nodig is of niet.
Mestanalyse met telling van het aantal eieren kan men zelf leren, maar men kan dit ook courant via de dierenarts vragen.
Bij gebruik van ontwormingsmiddelen is een belangrijk aandachtspunt het feit dat bij heel wat producten resistentie ontstaan is. Indien men gedurende lange tijd altijd hetzelfde ontwormingsproduct gebruikt, zijn er bepaalde wormen die door genetische variatie weerstand (resistentie) tegen dit middel opbouwen en zich ongeremd kunnen gaan vermenigvuldigen. Zo ontstaan er problemen op bedrijfsniveau. De ontwormingsproducten worden in een vijftal groepen ingedeeld en geregeld wordt vastgesteld dat de wormen tegen bepaalde groepen resistentie hebben opgebouwd.
De 5 groepen zijn benzimidazoles, imidithiazoles, macrocyclistische lactonen en mylbecines, nitroxinil en monepantel. Resistentie kan onderzocht worden in samenspraak met uw dierenarts door mestonderzoek na toediening van een bepaald product. Dit gebeurt het best af en toe. Geregeld wisselen van productgroep is ten zeerste aangewezen om resistentie-opbouw te voorkomen. Om resistentie te voorkomen wordt tevens aangeraden om steeds de juiste dosering toe te passen en niet te onder-doseren, dus best enkele van de zwaardere lammeren wegen om het doseerpistool juist af te stellen ! Er wordt ook aangeraden om telkens 2 à 5% van de sterkere dieren niet te ontwormen, zodat resistente wormen niet de overhand krijgen.
Innovatieve aanpak : Kan het zonder scheikundige producten?
Besluit
Voor iedere schapenhouder is de wormbeheersing op zijn bedrijf een hot item, zeker op intensief gerunde bedrijven. Net zoals het gebruik van antibiotica meer en meer in vraag gesteld wordt , komt ook het systematisch gebruik van scheikundige middelen om wormen te beheersen onder druk te staan, mede door het meer en meer optreden van resistenties. Een geïntegreerde benadering via weidebeheer, mestonderzoek en geregelde controle op resistentie-verschijnselen, in combinatie met quarantaine van aangekochte dieren is aangewezen. Voor de toekomst kunnen innovatieve ontwikkelingen de beheersing van wormen op een meer duurzame manier mogelijk maken. Maar hier is ook onderzoeksmatig nog werk aan de winkel !