
Overgangsmaatregelen
Het duurde tot de plenaire vergadering van het Vlaams parlement van 7 juni laatstleden voor in die optiek een voorstel van decreet tot wijziging van het decreet werd aangenomen. De wijziging gaat om het invoeren van overgangsmaatregelen voor vergunningen in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS).
Sintobin baseert zich op berichten van de advocatuur in zijn ongerustheid dat Vlaamse landbouwers, van wie in deze tussenperiode de omgevingsvergunning voor hun landbouwexploitatie in 2022 was vervallen, maar die verder bleven exploiteren, strafrechtelijk vervolgd worden. De betrokken landbouwers hoopten op de nieuwe regelgeving.
Hij meent te weten dat de strafrechtelijke vervolging de hoogste prioriteit zou krijgen, conform het protocolakkoord tussen het college van procureurs-generaal, de federale minister en de Vlaamse minister van Justitie. Volgens hem hebben de verbaliserende en vervolgende instanties geen enkele boodschap aan het stikstofakkoord van de Vlaamse regering. Op dat akkoord hebben – beweert de interpellant – onze Vlaamse landbouwers te goeder trouw hun gedrag afgestemd.
Boeteprocedure
Vlaams minister van Leefmilieu Demir verduidelijkt dat van de 7 bedrijven tegen wie processen-verbaal werden opgesteld er 2 zijn waarvoor het parket de processen-verbaal heeft overgemaakt aan de gewestelijke beboetingsentiteit voor bestuurlijke beboeting. Het gaat om 2 pv’s voor 1 bedrijf en om 1 pv voor een ander bedrijf. Aan deze bedrijven werd door de gewestelijke beboetingsentiteit een voorstel tot betaling van een geldsom gedaan. Voor het bedrijf met de 2 pv’s loopt er nog een gewone boeteprocedure voor het tweede pv.
De minister bevestigt dat de pv’s van de andere geverbaliseerde landbouwbedrijven zich nog bij het parket bevinden. Van eventuele strafrechtelijke vervolging zegt zij geen weet te hebben.
Minister Demir wijst erop dat artikel 151 van de Grondwet zegt dat algemene richtlijnen kunnen worden vastgelegd van het strafrechtelijk beleid, inclusief die van het opsporings- en vervolgingsbeleid. In een gemeenschappelijke omzendbrief (COL 04/2019) van de (federale) minister van Justitie en het College van procureurs-generaal, met deelname van de Vlaamse minister-president, werden een aantal strafrechtelijke prioriteiten vastgesteld voor de Vlaamse bevoegdheden. Een van de prioriteiten van deze omzendbrief in het omgevingsrecht is het volgen van exploitaties ‘zonder enige voorafgaandelijke, noodzakelijke vergunning/erkenning en zonder een begin van regularisatie’.
Negatief injunctierecht
Demir gaat niet in op de suggestie om de Vlaamse regering een initiatief te laten nemen om de strafrechtelijke vervolging van de geverbaliseerde landbouwers stop te zetten. Ze voegt daaraan toe dat de (federale) minister van Justitie niet de bevoegdheid heeft om zomaar ad hoc instructies te geven aan het openbare ministerie om in specifieke dossiers de strafvervolging stop te zetten. Dergelijk negatief injunctierecht wordt niet aanvaard. Volgens de Vlaamse minister van Leefmilieu kan de politiek wel algemene beleidslijnen formuleren betreffende het vervolgingsbeleid, maar kan in geen geval tussenkomen bij het parket met de vraag om individuele dossiers zeker niet te vervolgen. Dat zou manifest ingaan tegen de scheiding der machten.
Volgens de Raad van State kan zelfs niet wettelijk worden bepaald dat de politiek zou vragen om bepaalde dossiers niet te vervolgen. Demir: “We leven in een rechtstaat met een duidelijke trias politica.”