Vandaag wordt op zo’n 60 à 70% van het areaal het ras Fontane geteeld. “Dat is eigenlijk te veel om goed te zijn”, stelt Eeckhout. “Er liggen te veel eieren in dezelfde mand en daar komen vroeg of laat problemen van.” Zelf wijst ze naar problemen met het aardappelcystenaaltje zoals we die ook gekend hebben in de teelt van het ras Bintje, enkele jaren geleden. “We merkten dat de gronden een zekere ‘moeheid’ vertoonden en dat de aardappelen de
Bij Bintje veroorzaakt het geel aardappelcystenaaltje Globodeira rostochiensis schade door het massaal aanprikken van de wortels van de aardappelplant. Daardoor brengt een vatbaar ras soms maar de helft meer op dan we gewoon zijn. Dat aaltje hebben we kunnen onderdrukken door massaal om te schakelen naar het resistente ras Fontane. Globodeira rostochiensis prikte wel de wortels van Fontane aan, maar kon zich niet vermenigvuldigen. Daardoor stierf het af. Op een natuurlijke manier zijn we er dus van verlost geraakt.”
Van geel naar wit aardappelcystenaaltje
Ilse Eeckhout stelde ook nog vast dat aardappeltelers ondertussen al 4 à 5 keer met Fontane zijn teruggekomen op hetzelfde perceel, waardoor het witte aardappelcystenaaltje, Globodeira pallida, zich is beginnen opbouwen. “Hier is het ras Fontane niet tegen gesterkt en zijn we dus genoodzaakt om op korte termijn een ander ras te vinden. Uiteraard is dit ook een verhaal waar de frietfabrieken in mee moeten.”
Afgelopen winter bemonsterden Viaverda en Inagro samen een 60-tal percelen op zoek naar de aanwezigheid van het aardappelcystenaaltje. Uit de resultaten blijkt dat er al verrassend veel Globodeira pallida opduikt. Dit wijst er voor Eeckhout op dat het heel belangrijk en urgent wordt om rassen af te wisselen om de aaltjesproblematiek onder de duim te houden.
Op de vraag of er mogelijkheden zijn om met chemie in te grijpen, antwoordde de onderzoekster dat de laatste jaren vele erkenningen zijn ingetrokken van middelen en dat er een zoektocht bezig is naar nieuwe moleculen. Plantenextracten of biostimulanten komen zo in de aandacht. Labo-omstandigheden toonden al aan dat ze planten weerbaarder kunnen maken tegen een aanval van aaltjes. Bij testen die Viaverda uitvoerde blijkt echter dat er in veldomstandigheden moeilijk dezelfde resultaten behaald worden die de labo-omstandigheden eerder beloofden.
Kostenefficiënt naar een duurzame aardappelteelt
Gekeken naar de onkruidbestrijding zijn er niet alleen al meerdere herbiciden verloren gegaan de laatste jaren. Er dreigt op termijn nog een veel grotere groep aan middelen hun erkenning te verliezen. “Op het proefplatform werden verschillende onkruidbestrijdingsschema’s aangelegd die een mooie weerspiegeling vormen van wat in praktijk gebeurt en van wat de toekomst kan brengen. Tegenwoordig zitten er in de tankmix of in het herbicideschema 4 à 5 verschillende actieve stoffen met een zo breed mogelijk werkingsspectrum. Uit de proefveldwerking die afgelopen voorjaar gebeurde, blijkt nu dat alle schema’s nagenoeg even goed scoorden. Het had geen belang of het om een zeer breed schema ging of om een beperkt schema samengesteld uit de weinige middelen die we straks misschien zullen overhouden.”
Volgens Ilse Eeckhout kan dit verklaard worden doordat we dit voorjaar steeds over voldoende neerslag beschikten om de middelen optimaal hun werk te laten doen. “Zowel vooraf als kort na de onkruidbestrijding was er voldoende water. Dat is natuurlijk niet ieder jaar zo. Je hebt nog altijd geen vat op het weer dat komt.”
Opbrengsten vandaag de dag
Tijdens het proefveldbezoek werd er via enkele proefrooiingen in beeld gebracht wat de opbrengst van de aardappelplanten rond 20 augustus reeds was. Ilse Eeckhout wees onmiddellijk op de grote variatie die we zien. Dat komt volgens haar door het voorjaar dat we gekend hebben, dat getekend werd
Verschil in groeidagen en opkomstpercentage
Staalnames wijzen uit dat wie in april kon planten bij proefrooiingen nu opbrengsten kan noteren van 45 tot 65 ton/ha. Tijdens het hemelvaartweekend is er heel veel geplant. Deze ‘meiplantingen’ laten nu een opbrengst van 25 tot 55 ton/ha zien. Heel wat minder is het gesteld met de uitplantingen van juni. Een proefrooiing net voor het proefveldbezoek liet rendementen zien van 10 à 15 ton, met eens een uitspringer richting 25 ton/ha. Bemerkt moet worden dat deze ook merkelijk minder groeidagen hebben en dus nog een hele weg te gaan hebben. Fontane heeft toch 135 à 140 groeidagen nodig.
Een andere vaststelling die te velde nog gedaan werd, was het verschil in opkomstpercentage. “Vaak zijn de velden die in juni geplant zijn het slechtst qua opkomst. Opkomstpercentages van 60 of 80% zijn niet vreemd dit seizoen.” Als hoofdreden hierachter werd aangehaald dat het pootgoed dan al te lang op het bedrijf lag, dat het te vaak was afgekiemd en/of last had van het snijden (met het rot worden van het snijvlak). Toch merkt e Ilse Eeckhout op dat niet alles op het pootgoed gestoken mag worden. “Er zijn nog tal van andere factoren die het eindresultaat van aardappelen beïnvloeden.”
Bloei en diepgroen loof
Op het moment van het proefveldbezoek, 22 augustus, zagen de medewerkers van Viaverda dat vele aardappelvelden vrij snel lijken te ‘slijten’ of af te rijpen. Ze geven tekenen dat de groei niet zo lang door zal gaan. Volgens Ilse Eeckhout kan dat verklaard worden doordat het wortelgestel van de aardappelplanten dit jaar niet zo uitgebreid is. “Ze hebben nooit ver of diep moeten zoeken naar vocht, waardoor de wortels zich maar oppervlakkig ontwikkelden. Ook bovengronds lijkt de loofmassa dit jaar niet zo weelderig. Als er dan geen groot loofapparaat is, maakt dit dat de aardappelen sneller aan het eind van hun loofontwikkeling zitten.”
De onderzoekster merkte nog op dat percelen met meer loof en een donkergroene stand niet altijd de betere zijn. “Deze kregen veel stikstof, waardoor de plant veel energie in loofproductie stak en pas veel later in knolzetting. Een perceel dat maar matig stikstof kreeg, is dus sneller aan zijn knolvorming begonnen.” Een diepgroen gewas door een overmaat aan stikstof is volgens Eeckhout in een seizoen met weinig groeidagen geen voordeel.
“In augustus zagen we nog meerdere aardappelpercelen in bloei staan, vaak zijn dat degenen die in juni geplant zijn. Zelfs nu nog blijven sommige percelen extreem lang bloeien. Dit kan wijzen op nieuwe vegetatieve groei, vaak met een tweede knolzetting en dat moeten we in augustus net niet hebben. Eigenlijk moet daar nu maleïnehydrazide (actieve stof van meerdere groeiregelaars) toegepast worden, maar meestal is de sortering van die percelen onvoldoende grof voor een verantwoorde toepassing.” . Knollen die kleiner zijn dan 35 mm worden immers geremd in hun groei. Dit leidt tot opbrengstderving.
‘Ware stiel’ bevestigd
Ilse Eeckhout concludeerde dat aardappelen telen ‘een ware stiel’ is. “Maar dat wisten we al. Dit jaar zorgt nogmaals voor de bevestiging. Bij de aardappelteelt gaat het om ondernemerschap en om het beperken of beheersen van risico’s.
Een groot deel van de problemen van vandaag de dag zijn toe te schrijven aan de slechte tussentijdse bewaring van kostbaar pootgoed, vaak in combinatie met snijden. Telers moeten hier lessen uit trekken en de boot langer afhouden om pootgoed te laten afleveren. Dit mag pas afgeleverd worden op het moment dat we gaan planten, tenzij er verder gekoelde opslag mogelijk is. Ik weet dat dit logistiek moeilijk is en dat de teler dan meer moet betalen om opslagfrigo’s langer te laten draaien, maar hierdoor kan hij het risico op een slechte start drukken. Dat is dan misschien wel een inspanning die hij ervoor moet over hebben.”
Andere mogelijkheden kunnen volgens Ilse Eeckhout zijn om te kijken naar meer gekoelde tussentijdse opslag of om als teler zelf mechanische koeling te voorzien. Op deze laatste manier kan je bijvoorbeeld in januari pootgoed laten afleveren en het zelf nog even bewaren. Er is in dit verhaal misschien echer ook wel een rol weggelegd voor de handel en verwerking, besloot Eeckhout.