maïsrassen
Temperatuur meest bepalende factor
Ook temperatuur is een heel belangrijke factor, waarop maïs heel sterk reageert. “Bij minder dan 6 °C is er geen groei, tussen 6 en 15 °C verloopt die lineair (evenredig met de temperatuur) en tussen 25 en 30 °C is er een tweedegraadsverband en zien we een optimale groei”, aldus Schellekens. “Op dat model is een soort van berekening van daggraden gebaseerd, de Ontario of heat units. Voor een maïsras met een FAO-getal (relatieve maat voor vroeg-rijpheid) van gemiddeld 210 wordt het zesbladstadium bereikt bij 500 heat units, de bloei rond 1500 heat units en 27% drogestof (een volgroeide plant) rond 2500 heat units. Verlaat je de zaai van 1 naar 20 mei, dan schuiven we dankzij het hoger aantal warme dagen in het begin van het groeiseizoen toch maar 11 dagen op qua volgroeide groei. De temperatuur in de zomer van 2024 en het najaar viel goed mee, wat een beetje van de late zaai kon goedmaken.”
In principe is maïs een dagneutrale of kortedagplant. Dagneutraal betekent dat de plant op een bepaald moment of na een temperatuursom zal bloeien. Een kortedagplant betekent dat de bloei geïnduceerd wordt door de daglengte. “Feit is dat je meer daggraden kunt verzamelen in de zomer dan in het voorjaar, maar daar zit toch een grens op. Tussen 1 en 20 mei wordt je nog niet direct afgestraft, maar daarna moet
FAO-getal
Het FAO-getal – een getal tussen 100 en 900 – is een relatieve maat voor de vroegheid van een maïsras. Daarbij betekent een stijgende waarde een verlenging van het benodigde groeiseizoen.. Een FAO van 100 staat voor 70 dagen groeiduur. “Het getal was gebaseerd op rassen uit de jaren 50. Het wordt vooral gebruikt om rassen ten opzichte van elkaar te vergelijken”, lichtte An Schellekens toe. “Het heeft ook te maken met vanuit welk land het wordt bekeken; met hoe het klimaat daar is en met de heat units daar zijn. Het kan ook zijn dat het FAO-getal van de ene firma anders is dan dat van een andere firma. Zowel ons eigen Varmabel-netwerk als de beschrijvende rassenlijsten van het ILVO werken niet met FAO’s, maar met vroegheidsklassen. Die vroegheidsklassen zijn gebaseerd op het werkelijke drogestofpercentage van de maïs bij de oogst. Bij kuilmaïs kijken we naar de volledige plant, bij korrelmaïs naar het vochtgehalte van de plant bij de oogst. Laat zaaien betekent een vroeg ras kiezen.”
Wat zeggen de cijfers van 2024?
Het LCV onderzocht de cijfers van laat gezaaide proeven van zijn partners uit heel Vlaanderen en verzamelde die in een figuur (zie hiernaast). De X-as geeft het aantal velddagen van zaai tot oogst weer, de Y-as het drogestofgehalte bij de oogst. Bij elk punt werd de locatie, vroegheid (FAO) en zaaidatum weergegeven. “Rechtsbovenaan geven de groene bolletjes proeven weer die voor 15 juni gezaaid werden en die meer dan 130 groeidagen kregen tussen zaai
Voor de andere punten geldt er 1 opmerking: zaai na 15 juni maakt het niet mogelijk om 30% droge-stof te halen. Wachten met oogsten heeft ook geen zin, want de maïs rijpt niet verder af. Dat zie je aan het oranje punt (Kasterlee, oogst op 12 november) dat niet hoger ligt dan de 2 blauwe punten (Mol en Retie), die veel eerder (23 september) werden geoogst. “Bij de zaai na eind juni haal je niet voldoende groeidagen met heat units (of graaddagen) en zal de maïs niet voldoende afrijpen. Vaak heeft de maïs een te laag drogestofgehalte. Na 15 juni zaaien heeft dus weinig zin, minimaal 130 groeidagen voor je maïs voorzien is en blijft nodig.”
Tips voor bepaling oogsttijdstip
An Schellekens gaf ook enkele interessante tips voor de bepaling van het oogsttijdstip. “Uiteraard mag je niet te laat oogsten, want door een te hoog drogestofpercentage krijg je een slechte aandrukbaarheid en slechte kuilresultaten. Te vroeg hakselen leidt echter ook tot verliezen. Zit je onder 27% drogestofpercentage voor de totale plant, dan krijg je drogestofverliezen van meer dan 10% of VEM-verliezen – VEM staat voor Voeder Eenheid Melk, een parameter die de netto energie-inhoud van een product weergeeft voor melkgevende koeien – van meer dan 12%, wat te mijden is. Heeft de eerste vorst de plant afgedood, dan kan het zijn dat de vegetatieve plantendelen snel verdrogen. Op dat moment is het misschien interessant om ervoor te kiezen om wat fijner te gaan hakselen om een beter aandrukresultaat te krijgen.”
Het LCV zaait op 14 locaties in Vlaanderen telkens 4 (zowel vroege als late) rassen uit. Vanaf de tweede helft van augustus worden er stalen genomen en wordt het drogestofpercentage daarvan bepaald. Die resultaten worden elke week online en in Landbouwleven gepubliceerd. “Het gemiddelde cijfer van alle rassen en alle locaties met daarbij de vooruitgang in de voorbije week is daarbij het meest interessant. Ligt het getal boven +2%, dan gaat het snel vooruit. In 2022 was er meer dan 5% vooruitgang per week, in 2024 amper 1%.
Uiteraard ga je ook het best naar je eigen veld(en) kijken. Op de website www.lcvvzw.be vind je een interessante fiche ‘Inschatting drogestofgehalte snijmaïs’. Daarbij ga je het kolfaandeel, drogestofgehalte van stengel en blad en korrel met de melk-lijn inschatten. Die cijfers moet je dan combineren om het drogestofgehalte van je plant te bepalen. Zo kan je de evolutie van je maïs inschatten. Via een eenvoudige tabel en inspectie van het veld kan je een redelijk betrouwbare inschatting maken van de stand van het afrijpingsproces. Spreek ook tijdig af met je loonwerker voor de oogst.”
Maïsrassenproeven
In 2024 werden binnen het Varmabel-netwerk 99 kuil- en 66 korrelmaïsrassen getest. Die werden ingedeeld in 4 vroegheidsgroepen (26 zeer vroege, 17 vroege, 32 halfvroege en 23 halflate tot late rassen). Op www.lcvvzw.be/publicaties vind je de tabellen met gemiddelden van de diverse locaties, met meerdere herhalingen per locatie. Om goedgekeurd te worden, moet het om een heel homogene proef met lage variatiecoëfficiënt gaan. Is dat niet het geval, dan worden de proeven niet meegenomen in de gemiddelde resultaten.
Om een doordachte rassenkeuze te maken, moet je met diverse zaken rekening houden. Vooreerst moet je kiezen tussen kuil- of korrelmaïs. Is de manier van oogsten nog niet bekend, dan kan je ook een dubbeldoelras kiezen. Verder zijn parameters als kwaliteit, opbrengst, voederwaarde, ziektegevoeligheid en beschikbaarheid belangrijk. Prijs is misschien wel de minst belangrijke parameter. Jaarlijks worden de resultaten in 3 tabellen op de LCV-website en in Landbouwleven gepubliceerd. Voor kuilmais zijn die nog eens opgedeeld per vroegheidsklasse. Gebruik deze lijsten vooral om te bekijken welke gebreken een ras heeft. Hou daarbij wel in het achterhoofd dat niet elk gebrek zich elk
Meer zekerheid met vroege rassen
Ga je naar opbrengst kijken, dan is de klimaatrobuustheid van je rassen ook heel belangrijk. Dat was zeker in 2024 zo. Met vroege rassen heb je dan meer zekerheid. Figuur 2 toont het opbrengstverschil uit het Varmabel-netwerk tussen de vroege en late rassen. “Landbouwers kiezen nog (te) vaak voor latere rassen omwille van het opbrengstpotentieel”, zei Schellekens. “Late rassen brengen effectief 4,2% meer op, maar vroege rassen hebben meer en rijpere kolven, waardoor de VEM-inhoud ervan duidelijk beter is (24 VEM meer, rassen 3 jaar in proef, gemiddelde over 3 jaar). Globaal bedraagt de VEM-opbrengst van de latere rassen 1,6% meer, maar de vraag is of je daarvoor het risico neemt dat je maïs hebt die niet op tijd kan afrijpen. Dat moet je zelf op je bedrijf bepalen.” Door ons wisselvallige klimaat zijn de meerjarige resultaten vooral belangrijk om je opbrengsten over meerdere jaren te beoordelen. “Het aantal rassen is beperkter, wat je kan helpen om al een kleine selectie te maken. Vooral de opbrengst aan energie is voor melkvee het belangrijkste criterium, want daar zal de koe melk van geven. Net als bij de kuil- zijn er bij de korrelmaïsrassen gemiddelden toegevoegd over 2 of 3 jaren. De belangrijkste boodschap is: kies vooral rassen die getest werden.”