Eind april en begin deze maand deed het LCG nog waarnemingen te velde naar de tarwestengelgalmug. Er werd nagenoeg niets gevonden. Behalve op het waarnemingsveld te Meetkerke en Oudenburg werd er eileg vastgesteld, doch slechts zeer sporadisch. Dit deed de onderzoekers vorige week concluderen dat de eileg van de tarwestengelgalmug zeer sporadisch was en normalerwijze een behandeling nog niet nodig was.
De muggen komen pas te voorschijn vooral na wat regen en bij weinig wind en zachter weer. Wanneer het weer bevorderlijk wordt voor de vluchten van de tarwestengelgalmug (zachter weer met weinig wind) wordt er in percelen met veel granen in de vruchtwisseling tijdens de laatste jaren, geadviseerd de eileg goed op te volgen. Indien gemakkelijk eileg gevonden wordt, kan een insecticidebehandeling een positieve impact verwezelijken. Eens de vluchten van de tarwestengelgalmug in deze velden begonnen zijn, is het belangrijk het begin van de eiafzetting niet te missen, en de verdere eiafzetting op te volgen tot het einde van de eiafleg.
Oud zeer of terug opduikende kwaal?
In de jaren zestig en zeventig heeft er reeds een infectie van de tarwestengelgalmug plaatsgevonden in België. Sindsdien was er nagenoeg geen sprake meer van tot 2010, toen in de zwaardere gronden van West-Vlaanderen dit insect terug opdook.
Tussen 2010 en 2012 namen de populaties van de tarwestengelgalmug sterk toe, waardoor er zeer ernstige schade werd veroorzaakt aan de granen voornamelijk in de West-Vlaamse kustpolders alsook in een aantal velden in de andere West-Vlaamse kleigronden. In deze regio’s wordt de aanwezigheid van de tarwestengelgalmug vooral bevorderd door de veelvuldige graanteelt op zeer zware gronden. Eveneens werd in die periode ernstige schade vastgesteld in bepaalde regio’s van Nederland, Groot-Brittanië en Frankrijk.
Naar alle waarschijnlijkheid was de tarwestengelgalmug reeds meerdere jaren aanwezig in de zwaardere gronden, en nam de populatie van het insect en de aantasting stelselmatig toe op percelen waar frequent wintertarwe na wintertarwe verbouwd wordt. Dit gepaard gaande met geleidelijk toenemende opbrengstreducties over de jaren heen, waarna plots een (zeer) sterke opbrengstval vastgesteld werd. Finaal kunnen deze opbrengstreducties bij zwaar besmette percelen zeer hoog oplopen zoals bleek uit de meldingen van bepaalde bedrijven in de West-Vlaamse zwaardere gronden (kustpolder en kleigronden) in 2010 en 2011.
De Unité Protection des Plantes et Ecotoxicologie van het CRA-W Gembloux heeft in juli 2014, 2013, 2012 en 2011, staalnames uitgevoerd met betrekking tot de aantasting van de tarwestengelgalmug in de kustpolder, de Scheldepolder en in Wallonië (in Wallonië werden er ook staalnames uitgevoerd in 2010).
Vanaf 2012 werd er een afname vastgesteld van het aantal aangetaste velden in de kustpolder, deze trend zette zich verder in 2014.
Het schadeniveau in de aangetaste velden nam af vanaf 2013 (zowel het % aangetaste stengels als het aantal gallen per 100 stengels in de aangetaste velden).
Globaal genomen kunnen we stellen dat we in 2014 ver van de situatie van de periode 2010-2011-2012 zaten waar het risico toen heel hoog was.
In de Scheldepolder was er vanaf 2013 een dalende trend waar te nemen van het aantal aangetaste velden. Het schadeniveau in de aangetaste velden nam zoals in de kustpolder af vanaf 2013 (zowel het % aangetaste stengels als het aantal gallen per 100 stengels in de aangetaste velden)
Levenswijze in het voorjaar/lente
De tarwestengelgalmug is een donkerrode mug, 4 tot 5 mm groot. Deze mug verschijnt doorgaans in de periode mei-juni (kan verschillen naargelang de regio), vooral na wat regen; in functie van de klimatologische omstandigheden kan dit zelfs vanaf eind april (in 2011 verscheen de mug reeds vanaf april). De larven bevinden zich immers in de bodem, waarvan een gedeelte zich gaat verpoppen in het voorjaar. Daarna komen de muggen tevoorschijn vooral na wat regen en bij weinig wind en zachter weer.
De vrouwelijke muggen leggen eitjes af in rijtjes (in groepjes van 20 tot 30) op de boven- en onderzijde van de bladeren evenwijdig met de bladnerven; deze eitjes zijn zeer klein (0,3 tot 0,5 mm) en zijn rood van kleur juist na de eileg, en evolueren naar donkerbruin (Opgelet niet verwarren met de eitjes van het graanhaantje, deze zijn groter en eerst bleekgeel en glanzend na de eiafleg, en verbruinen vervolgens naarmate ze verder ontwikkelen; de eitjes van het graanhaantje liggen niet in rijtjes doch liggen afzonderlijk op de bladeren, meestal slechts 1 eitje of soms 2 eitjes). Met een vergrootglas kunnen deze rijen eitjes goed waargenomen worden. De eitjes zijn het gemakkelijkst op te sporen bij zonlicht, want in het zonlicht glanzen de eitjes.
In functie van de temperatuur komen volgens de literatuur na één tot twee weken larven uit de eieren; de kleur van de larven is eerst doorschijnend roze tot wit en evolueert naar oranje-rood. Deze larven kruipen/glijden vervolgens tussen de stengel en de bladschede waar ze zich voeden met plantensap en zadelvormige inzinkingen (galvorming) veroorzaken in de stengel. Het zijn precies de larven die op dat ogenblik de schade veroorzaken aan het graangewas; deze larven dienen dan ook bestreden te worden wanneer ze zich nog op de bladeren van de granen bevinden, en in ieder geval vóór deze zich tussen de stengel en de bladschede begeven.
Het larvenstadium duurt 4 tot 6 weken. Op het einde van de voedingsfase kunnen de larven 5 mm lang worden en 1,3 mm breed.
Schade herkennen
Bij de aangetaste stengels is de bladschede opgezwollen. De opgezwollen bladschede kan men voelen door de stengels tussen de vingers te laten glijden, en dit vanaf de voet van de plant tot tegen de aar. Bij het wrijven over de stengel zijn ribbels voelbaar; dit zijn de zadelvormige inzinkingen (galvorming), in de grootte orde van 0,5 tot 1 cm. In deze inzinkingen komen wit-roze larven (= jonge larven) of oranje-rode larven (= oudere larven) voor. Bij het opensnijden van de stengel zijn deze inzinkingen in de stengel alsook de larven zichtbaar. Bij zware aantastingen worden meerdere gallen gevormd en kunnen deze in elkaar overgaan.
Het is in dit stadium dat de larven zeer grote opbrengstdervingen kunnen teweeg brengen bij zwaar besmette percelen. De groei van de stengels wordt vertraagd, waardoor de lengte van de stengels gereduceerd wordt met als gevolg dat ook de stro-opbrengst vermindert. Daarenboven worden de vorming van de aar en de korrelvulling belemmerd.
De aangetaste stengels kunnen afbreken ter hoogte van de aantasting. De literatuur vermeldt dat, wanneer een aanval van de tarwestengelgalmug samenvalt met vochtige klimatologische omstandigheden, er verrotting kan optreden ter hoogte van de aangetaste stengeldelen gevolgd door het afbreken van de stengels.
Opsporen van de tarwestengelgalmug
Het is aangewezen om graanpercelen gelegen in zwaardere gronden (voornamelijk de kustpolders, alsook overige polders en kleigronden; zware leemgronden) met veel wintertarwe in de vruchtwisseling te controleren op de aanwezigheid van de tarwestengelgalmug.
In een perceel komt de tarwestengelgalmug (mug, eiafzetting, larven) heterogeen verspreid voor. Bij zeer ernstige aantastingen kan het volledige perceel aangetast worden.
Om een zo correct mogelijk beeld te vormen zijn hiernavolgende controles noodzakelijk:
- het opvolgen van de vluchten van de tarwestengelgalmug door het plaatsen van gele vangbakken (gevuld met water en detergent) in het graangewas. De vangbakken worden best zo geplaatst dat het waterniveau zich ongeveer 20 cm boven de grond bevindt. Er wordt aangeraden om dagelijks na te gaan of er donkerrode mugjes (4 tot 5 mm groot) voorkomen in deze vangbakken. Ook kunnen feromoonvallen geplaatst worden.
- eens de vluchten van de tarwestengelgalmug begonnen zijn, is het belangrijk het begin van de eiafzetting niet te missen, en de verdere eiafzetting op te volgen tot het einde van de eiafleg. De eiafzetting dient gecontroleerd te worden op de boven- en onderzijde van de bladeren van de granen. De eitjes liggen in rijtjes, evenwijdig met de bladnerven, zijn zeer klein en rood/donkerbruin van kleur. De eitjes zijn het gemakkelijkst op te sporen bij zonlicht, want in het zonlicht glanzen de eitjes.
- nagaan of er larven aanwezig zijn op de graanplant (op de bladeren of tussen de stengel en de bladschede) vanaf de eerste eileg van de tarwestengelgalmug.
- nagaan of er larven aanwezig zijn in de bodem.
Chemische bestrijding
De chemische bestrijding gebeurt aan de hand van een gewasbespuiting, waarbij de te gebruiken contactinsecticiden gericht zijn op het bestrijden van de mug en de larven (die aanwezig zijn op de bladeren van de granen) van de tarwestengelgalmug.
Het is essentieel dat de behandelingen met insecticiden dienen gestuurd te worden in functie van de aanwezigheid van de tarwestengelgalmug (aanvang van de vluchten en eileg, pieken en duur van de vluchten én eileg van de tarwestengelgalmug; aantastingsgraad; …). Van jaar tot jaar kunnen er immers grote verschillen optreden.
Eens de eiafzetting op de bladeren van de granen begonnen is, dient in functie van de aantastingsgraad, in de daaropvolgende dagen een bespuiting uitgevoerd te worden indien de weersomstandigheden dit toelaten. Wanneer de eerste larven aanwezig zijn op de bladeren, dient men zo spoedig mogelijk een bespuiting uit te voeren; want eens de larven zich tussen de stengel en de bladschede bevinden, zijn ze niet meer bereikbaar voor de contactinsecticiden.
Behandelen vóór de eileg is niet efficiënt gezien het graangewas in volle groei is. Hier bestaat het risico immers dat enerzijds de eileg terecht komt op een reeds te sterk verdund insecticidedepot (te lage concentratie om doeltreffend te zijn), of dat anderzijds de eileg op nieuw gevormde bladeren plaatsvindt waar dus geen insecticide aanwezig is.
Ter bestrijding van de tarwestengelgalmug kunnen insecticiden op basis van een pyrethroïde ingezet worden. Bij de toepassing van de insecticiden dient men rekening te houden met het maximaal aantal toepassingen!
Vermijden overdag te behandelen, vooral wanneer het te warm en te droog is.
Vastgesteld wordt dat de tarwestengelgalmug bij droog weer, overdag minder frequent waar te nemen is; daarentegen is de tarwestengelgalmug ’s avonds laat als de buitenlucht vochtig genoeg is frequenter waar te nemen. Overdag kruipt het mugje heel waarschijnlijk in de barsten van de grond (ontstaan ten gevolge van de droogte) om een vochtige, frisse omgeving op te zoeken. De tarwestengelgalmug houdt immers niet van droogte. Vandaar het belang om niet overdag te behandelen en best ’s avonds laat of ’s morgens vroeg bij koelere temperaturen, zodat het insecticide ook in contact komt met het mugje. De te gebruiken insecticiden (= pyrethroïden) zijn immers contactinsecticiden, en hebben een veel betere doeltreffendheid als het weer niet te droog en niet te warm is.
Best is ook te behandelen bij windstil weer. Voldoende water gebruiken bij de behandeling.
In wintertarwe zal op de zwaar besmette percelen deze behandeling om de week tot 10 dagen (dit behandelingsinterval moet evenwel nog verder bestudeerd worden in proeven) dienen herhaald te worden gedurende de periode van intensieve eiafzetting, en dit telkens aan de volle dosis. In functie van de duur van de spreiding van de vluchten kan deze periode waarin de eiafzetting gebeurt evenwel kort of langer zijn. In 2011 en 2012 duurden de vluchten eerder lang. In 2011 waren de vluchten namelijk over vier weken gespreid en in 2012 zelfs over zes weken; er werden bijgevolg meerdere behandelingen uitgevoerd op de zwaar besmette percelen (tot zelfs 4 bespuitingen in zeer zwaar besmette percelen). Volgens de literatuur zijn de vluchten van de tarwestengelgalmug meer gegroepeerd en zijn er minder behandelingen noodzakelijk. Vandaar dat op de risicopercelen de opvolging van de vluchten van de tarwestengelgalmug én de eiafzetting (tot het einde van de eileg) noodzakelijk is!
Na een gewasbespuiting kunnen er (in functie van het gewasstadium waarin het insecticide werd toegepast) nog nieuwe bladlagen in ontwikkeling zijn waarop in de daaropvolgende weken nieuwe eiafzetting kan plaatsgrijpen. Vandaar het grote belang om op risicopercelen de eiafzetting verder op te volgen, zeker ook op de nieuw gevormde bladlagen! Indien er opnieuw eileg vastgesteld wordt op de bladeren is een nieuwe behandeling te overwegen in functie van de aantastingsgraad op het veld.
Naar Daniël Wittouck, Inagro vzw, afdeling Akkerbouw, Rumbeke-Beitem; Michel De Proft, Sandrine Chavalle, Unité Protection des Plantes et Ecotoxicologie, CRA-W Gembloux; Florence Censier Université de Liège Gembloux – Agro Bio Tech.