
Kleine teelten weldra zonder fyto?
Gaan kleinere teelten nog over voldoende fyto-middelen kunnen beschikken? Wat gebeurt er als er op een dag grote, onverwachte problemen opduiken in de kleinere teelten?
Jean-Marc Moreau geeft aan dat wanneer een molecule in België bewezen heeft interessant te zijn voor de kleinere teelten, de ‘officiëlen’ het maximum doen om het gebruik van deze molecule te behouden. In ons land is de erkenning voor fytomiddelen die bestemd zijn voor de kleinere teelten heel goed verdedigd. Officiëlen van onderzoeksinstellingen slagen er goed en efficiënt in om erkenningen voor deze moleculen te behouden. Echter is het evident dat geen enkele fytofirma een molecule enkel en alleen voor de Belgische markt gaat ontwikkelen, zeker niet als het om inzet in een kleine teelt gaat.
Jan Vermaelen vult aan dat we voor de kleine teelten de komende jaren de ziekten en plagen wel de baas kunnen. Enkel op het onverwachte is het moeilijk reageren. Zo zag hij in 2016 problemen met rupsen in kolen, waar niet direct een oplossing voor was. Hiernaast waren er problemen met de Suzukii-vlieg, waardoor veel vruchten zijn weggegooid. Uiteindelijk bleken er wel middelen te zijn, maar waren we er niet klaar voor om ze te gebruiken.
Volgens Jan mogen we niet naar een systeem dokter-apotheker gaan: Een systeem van, oei er is een probleem, is er geen 120-dagenregeling mogelijk? Dit kan éénmalig als noodoplossing, maar mag niet teveel voorvallen. Het kan niet de toekomststrategie zijn, volgens Jan Vermaelen.
Nieuwe teelten
Nieuwe teelten zoals bijvoorbeeld quinoa, lupinen, hennep, miscanthus ... doen hun intrede op Belgische bodem op heel beperkte schaal. Maar kunnen mogelijks heel wat potentieel bieden voor onze landbouwers. Hebben fytofirma’s interesse in deze teelten (eventueel om erkenningen van middelen uit te breiden)?
Zelfs al is een molecule in een ander land dan België erkend voor inzet in een van voornoemde teelten, moet men niet denken dat de betreffende fytofirma een erkenningsdossier zal indienen als het maar om enkele hectares gaat, stelt Guy Vroman duidelijk.
Op vlak van erkenningen onderscheidt België zich duidelijk van zijn Europese collega’s, bemerkt Jean-Marc Moreau. Het erkenningssysteem van ons land is zo veeleisend op vlak van werkuren. “Het systeem begint meer op een papierfabriek te lijken”.
“Bij Basf is mijn team overbelast met werk om onze fytomiddelen in de voornaamste teelten erkend te houden”, aldus Jean-Marc. Wat erkenningen voor kleine teelten aangaat, is het eigenlijk een heel eenvoudig antwoord: het is haast onmogelijk geworden om hiervoor een erkenningsdossier samen te stellen. Dit is geen kwestie van desinteresse! België komt met meer bijkomende eisen dan de andere Europese lidstaten. Dit is een rem op de ontwikkeling van nieuwe oplossingen.
Jan Vermaelen herkent hier dat we bij een gevoelig punt zijn aangekomen. Hij legt uit dat we een Europees systeem hebben om actieve stoffen goed te keuren, met hier een zonaal systeem aan gekoppeld om producterkenningen aan te vragen. Hier kunnen de landen nog aparte eisen stellen. Dit is te begrijpen, want van oudsher zitten landen met andere problematieken. Maar er is dus een Europees systeem, waar landen hun eigen eisen kunnen stellen. Ergens levert dit onvoldoende uniformiteit op.
Het gaat nog verder dan dit, stelt Vermaelen: België erkent producten, maar legt lokaal beperkingen in gebruik op. “Dit is zo een beetje als zeggen: je mag het hebben, maar niet gebruiken op sommige plaatsen”. Volgens Jan gaat dit te ver, waardoor hij vreest dat sommige producenten geen erkenning meer voor middelen bij ons gaan aanvragen. Meer en meer komen er ‘bovenwettelijke’ beperkingen en treden regionale discussies op. Zo heeft Wallonië voorstellen klaar liggen om bepaalde middelen op zijn grondgebied te verbieden. “Op mijn paspoort staat nochtans ‘Belg’, wel dan voel ik mij gediscrimineerd door Wallonië”, stelt Vermaelen.
Bert Callebaut treedt hem bij en illustreert met het voorbeeld van het Brussels Gewest dat op zijn domein een bepaalde totaalonkruidbestrijder verbiedt. “Dit is eigenlijk spelen met bevoegdheden”. Zo wordt productnormering nationale bevoegdheid dat teniet kan gedaan worden door de regio’s die over het gebruik gaan beslissen. Ook Jean-Marc Moreau wijst op tegenstijdigheden tussen Vlaanderen en Wallonië: zo zijn de maximale residulimieten voor sommige middelen niet hetzelfde.
Jan Vermaelen oppert dat een product toegelaten moet zijn of niet. Is er een discussie, dan moet de Belgische overheid het oplossen, we kunnen niet tussenniveau’s blijven inschuiven. Bert Callebaut bemerkt dat de eisen die op Europees niveau gesteld worden, niet min zijn. Echt streng zelfs! Je kan u dan ook gaan afvragen, wat is de reden van de bijkomende vragen of eisen die regio’s stellen? Is dit wel wetenschappelijk onderbouwd of zitten er andere redenen achter?
Toon Musschoot noemt het een gebrek aan transparantie. Wij weten als fytosector dat de dossiers heel streng zijn en er veel onderzoek gebeurt. Maar de samenleving en zelfs de politiek weet dit niet. Bijkomend zijn onze dossiers niet publiekelijk omwille van concurrentiële redenen. Dit is eigenlijk een nadeel en belangrijke handicap in de discussie. Waar we eigenlijk als fytosector heel transparant zouden moeten zijn en op tafel leggen hoeveel studies we hebben naar een bepaald aspect (bv. bijen). Als Syngenta hebben we nu het initiatief genomen om een ‘leeskamer’ op te richten in Nederland waar ‘derde partijen’ toegang hebben tot onze dossiers, met als doel wantrouwen weg te nemen. We moeten pro-actiever gaan denken geeft Musschoot aan. Zelf weten we het wel allemaal, maar hoe kunnen we hier een positief gevolg aan geven?
Gemediatiseerd debat
Voeding en de productiemethoden die de landbouw gebruikt, vormen vandaag veelvuldig onderwerp van debat. Fytomiddelen worden vaak aangevallen in de media, consumenten zijn argwanend en beschuldigen ze van talrijke kwalen en ook de politiek laat van zich horen.
Waarom zoveel haat? Is het de fout van de agro-industrie die onvoldoende communiceert? Heeft de sector nog een mogelijkheid om te corrigeren? Zijn we altijd in de defensieve houding en systematisch te laat in de communicatie? En wordt bovenal de mening van de wetenschappers nog wel gehoord?
Toon Musschoot steekt onmiddellijk van wal dat het hoog tijd is om actie te ondernemen op het vlak van communicatie. Onder vorm van zelfkritiek noemt hij het feit dat Phytofar bv. niet actief is op Twitter. Hier wordt wel een deel van het debat gevoerd volgens hem. Het zou een vooruitgang zijn moest iedere fytofirma actief zijn op Twitter. We moeten het niet alleen als sector doen want uiteindelijk zijn de beste verdedigers van de landbouw de boeren, en deze komen steeds meer naar buiten. Ook de wetenschappers moeten dit doen! En de fytofirma’s moeten ze ondersteunen met de juiste informatie. Dit ook naar de media toe, want we zijn te weinig bereikbaar voor hen, aldus Toon.
Hij legt hier ook de link met de ggo’s (genetisch gewijzigde organisme). Wat zien we hier, ze stonden in een zeer slecht daglicht en we zien dat in de media een ander evenwicht optreedt. Mede dankzij weten
Uit onze ontmoeting met deze specialisten uit de gewasbescherming hebben we, om het met de woorden van een bekende televisiekok te zeggen, drie voorname zaken geleerd. Ten eerste beschikt deze sector over enorm veel kennis en weten ze goed met wat ze bezig zijn. Ten tweede is de fytosector volop bezig met nieuwe ontwikkelingen. Ten derde kan de communicatie nog veel verbeteren. Dit op diverse vlakken, maar vooral naar de grondige, gefundeerde voorlichting toe van het grote publiek.