Startpagina Archief

Effecten van emissies intensieve veeteelt weinig onrustwekkend

Dat je van het boerenleven niet sterft, dat zullen veel boeren kunnen beamen, maar omwonenden – niet zelden verenigd in een actiecomité tégen een vergunning(uitbreiding) – hebben daar toch hun twijfels bij. De provincie West-Vlaanderen stelde daarom aan het ILVO de vraag: wat zegt de wetenschappelijke literatuur daarover? Het antwoord is eerder geruststellend.

Leestijd : 7 min

Eerder had de West-Vlaamse Milieufederatie (WMF) in een eigen rapport een schrikwekkende oplijsting gemaakt van alle mogelijke negatieve effecten van een stal dicht bij je huis.

In Nederland keek ook de wetenschap naar mogelijke effecten (VGO-onderzoek). Daarin werden onder andere medische patiëntengegevens uit gebieden met veel stallen vergeleken met dezelfde gegevens uit gebieden met weinig stallen.

Veel interactie

Dat het de provincie West-Vlaanderen was die de studie bij het Instituut voor Landbouw, visserij- en voedingsonderzoek (ILVO) bestelde, hoeft niet te verbazen. De provincie telt 57% van alle varkens en 36% van alle pluimvee in Vlaanderen. Het economisch belang van de landbouw is daarenboven in geen enkele provincie zo groot. Zo’n 40.000 jobs in de toelevering, landbouw en verwerking zijn er verbonden met de primaire sector. “Maar langs de andere kant is er ook veel verspreide bewoning in de provincie”, legde West-Vlaams gedeputeerde voor Landbouw Bart Naeyaert uit. “Er is een hele sterke spreiding van alle mogelijke activiteiten, dus de interactie is groot.” Het provinciebestuur is bevoegd voor de vergunningverlening van de grotere veehouderijen en moet dus vaak oordelen over de ‘last’ die een vergunning voor de omgeving kan brengen.

Hoe nadelig?

Dat er ‘uitstoot’ is uit een veestal is een feit. Maar hoe nadelig kan die uitstoot zijn? “Het is een heel gevoelig thema, wat ook normaal is, want het gaat over onze gezondheid, maar we moeten ons hoofd koel houden”, stak ILVO-onderzoeker Eva Brusselmans van wal. Bij emissies uit stallen gaat het vaak om drie zaken: ammoniak, fijn stof en geur.

Ammoniak

De intensieve veeteelt is verant-woordelijk voor 93 % van de ammoniakuitstoot in Vlaanderen. 84 % daarvan komt uit dierlijke mest, een goede 60 % daarvan komt vanuit de stal of interne opslag. De uitstoot uit rundvee- en varkenshouderij is ongeveer even groot.

De intensieve veeteelt doet al heel wat om ammoniakemissie tegen te gaan. 43 % van alle pluimvee zit in een ammoniakemissiearme stal (bij legkippen is dit zelfs 90 %). Ook ongeveer een kwart van de varkens (24 %) zit al ammoniakemissiearm. Eva Brusselmans toonde hoe de ammoniakemissie sedert 2001 23 % gedaald is (cijfers 2014). Niet verwonderlijk is de emissie van ammoniak sterk verbonden met de dierenaantallen, al zorgde de emissiearme aanwending van mest ook voor een snelle daling.

Opvallend is dat de ammoniak-emissie van het pluimvee tussen 2011 en 2014 steeg, terwijl de dierenaantallen daalden. De verklaring hiervoor ligt in het verbod op legbatterijen in 2012. Veel landbouwers zijn toen overgeschakeld naar grondhuisvesting of volièresystemen, terwijl verrijkte kooien een lagere emissie kennen. “Het is een voorbeeld van hoe dierenwelzijnsverbeteringen niet altijd overeenkomen met emissieverbeteringen. Hetzelfde verschijnsel zien we wanneer we het aantal vierkante meters per varken verhogen; de uitstoot stijgt dan ook mee”, duidde Brusselmans.

In Vlaanderen wordt het ammoniakgehalte in de lucht gemeten, maar met het oog op het effect op natuurgebieden. Over hele lokale emissies kunnen ze dus niets zeggen, maar de maximum gemeten concentratie in Vlaanderen is 40,66 micrometer/m3, terwijl 500 micrometer/m3 als veilige grenswaarde wordt beschouwd. In combinatie met fijn stof kan die veilige norm in stallen weliswaar lager liggen, maar omwonenden worden aan veel lagere concentraties blootgesteld. Ook kan ammoniak zorgen voor de vorming van secundair fijn stof, wanneer het in de lucht in verbinding treedt met andere chemische elementen uit andere bronnen. Dat is echter een traag proces, waardoor er vlak bij stallen geen grotere hoeveelheden secundair stof ontstaan dan elders.

Fijn stof

Stallen stoten ook fijn stof uit. “Hoe kleiner het stof, hoe dieper het in de luchtwegen kan indringen en hoe potentieel schadelijker”, aldus Eva Brusselmans. Veeteelt wordt slechts verantwoordelijk geacht voor 5 % van het allerkleinste en meest schadelijk geacht primair fijn stof (PM 2,5). “Dat is dus eerder bescheiden te noemen.” Huishoudens (56 %) nemen een veel groter aandeel van de emissie van het allerkleinste stof voor hun rekening, met houtverbranding als grote zondebok. Overigens komt driekwart van de jaarlijks gemiddelde concentratie aan fijn stof (PM 10 en PM 2,5) niet uit Vlaanderen, of niet van de mens. Van alle Vlaamse fijnstofemissies veroorzaakt door de mens, wordt 54 % toegeschreven aan de landbouwsector. Meer dan de helft daarvan is toe te schrijven aan secundair stof. “Dat secundair stof is een problematiek voor de algehele volksgezondheid. Primair en secundair fijn stof zijn bovendien een Europees probleem, dat we niet zonder onze buurlanden zullen kunnen oplossen”, besloot Brusselmans.

Daarmee is het onderwerp echter niet van de agenda geschoven. Er is immers een verband tussen de blootstelling aan fijn stof en vroegtijdige sterfte en ook zijn er negatieve effecten bewezen van fijn stof op de longen en het centraal zenuwstelsel. Fijn stof kan ook voor cardiovasculaire aandoeningen zorgen. “Daar is geen discussie over.”

De Wereldgezondheidsorganisatie WHO hanteert hele strenge grenswaarden voor fijn stof. Ook Europa heeft grenswaarden, maar deze zijn veel soepelder en houden ook rekening met economische gevolgen en de technische haalbaarheid. Die Europese normen zijn nergens een probleem, dat in tegenstelling tot de WHO-normen. Deze normen worden vooral rond de grote steden overschreden. Belangrijke kanttekening is wel dat het vooral daar is dat de fijnstofmeetstations gevestigd zijn. “Het is moeilijk om in te schatten aan welke fijnstofconcentraties omwonenden van stallen precies worden blootgesteld, maar de verwachting is wel dat het aandeel van lokale veeteeltbedrijven aan fijnstofconcentraties een stuk lager zal zijn in vergelijking met ammoniak”, concludeerde ILVO-onderzoeker Brusselmans.

Luchtwassers kunnen driekwart van het fijn stof uit stallen filteren. Voor pluimveestallen wordt vaak gesteld dat het vele stof luchtwassers doet vastlopen. “Maar in Duitsland zijn er gecertificeerde luchtwassers op pluimveestallen, waardoor we denken dat dit vandaag technisch wel mogelijk is”, aldus Brusselmans.

Geur

Geur is zeer zeker een emissie die zich op korte afstand laat gewaarworden. Meestal is er geen directe link tussen geur van de lucht en de toxiciteit van de moleculen die deze geur veroorzaken. “Er zijn honderden verbindingen die geur veroorzaken, maar ze doen dit al aan hele lage concentraties. Uit bevragingen tijdens episodes van geurhinder wordt wel soms melding gemaakt van hoofdpijn, slaapverstoring en verlies van eetlust”, wist Eva Brusselmans te melden. Veeteeltbedrijven dienen best beschikbare technieken toe te passen om geuremissies te voorkomen en te reduceren.

Relatie, geen causaliteit

Lieve Herman ging dieper in op de Nederlandse VGO studie, waarbij gegevens verzameld werden van huisartsenpraktijken in controlegebieden en gebieden met intensieve veehouderij. “Het gaat om verschillen die men gevonden heeft, men spreekt nog niet over causaliteit. Test- en controlegebied zijn moeilijk statistisch zuiver te houden, er was de aanwezigheid van het Duitse Ruhr-gebied.

Een aantal verschillen werd waargenomen. Zo waren er in gebieden met veel stallen meer lage luchtweginfecties, chronische bronchitisgevallen (bij personen ouder dan 40), longontstekingen, constitutioneel (atopisch) eczeem en chronische darmontstekingen. Maar aan de positieve zijde waren er ook minder gevallen van COPD (longziekte), minder infecties van de bovenste luchtwegen, respiratoire sympthomen, allergische rhinitits, astma, depressies en ook minder gastro-intestinale infecties. Een gemengde uitkomst dus.

Endotoxines

Endotoxines zijn componenten van het buitenste membraan van Gram-negatieve bacteriën die worden vrijgesteld wanneer de cel afsterft. De concentraties ervan dalen snel met afstand ten opzichte van de stal. In stallen bevinden de endotoxines zich vooral in de grovere stoffracties, waardoor ze eerder in de bovendste luchtwegen effect zouden kunnen hebben.

In de VGO studie merkte men eerder een verhoogd risico op longontstekingen, die zich in de lagere luchtwegen gevinden. Endotoxines zouden overigens ook beschermen tegen astma en allergieën, iets wat men in de VGO-studie ook teruggevonden heeft.

Antibioticaresistentie

Antibioticaresistentie is een probleem in de veehouderij. Maar de ontwikkeling van antibioticaresistente bacteriën in het dier, bereiken de mens voornamelijk via voeding van dierlijke producten. Ook via de opname door planten (mest, water) zou die resistentie naar de mens kunnen komen. LA-MRSA word gelinkt aan de veehouderij en wordt als een beroepsziekte voor veehouders, dierenverzorgers, dierenartsen en slachthuismedewerkers via contact met levende dieren beschouwd. In de VGO studie werd geen statistisch hoger dragerschap bij omwonenden uit de veehouderij vastgesteld, ook omdat het absoute aantal dragers laag is. Een Deense studie vond een verhoogde prevalentie in rurale gebieden, maar deze kon niet gelinkt worden met de afstand tot het wonen in de nabijheid van veehouderij.

Ook ESBL is een antibioticaresistentie die steeds vaker bij vleeskippen maar ook bij de mens gevonden wordt. de VGO-studie vond echter geen verhoogd risico bij omwonenden. Evenmin was er een verhoging bij omwonenden van dragerschap van clostridum difficle, ook al is die er wel bij varkenshouders die direct in contact komen met varkens.

Schimmels

Er zijn niet alleen bacteriën die resistent zijn tegen antibiotica, maar ook schimmels die resistent zijn tegen schimmelwerende middelen. In de landbouw worden schimmelwerende middelen gebruikt in de de strijd tegen mycotoxines, maar dat is dus de plantaardige sector. “Die mycotoxines kunnen ook ongewenst zijn voor de volksgezondheid; het is afwegen”, wist Lieve Herman. Bovendien worden schimmelwerende middelen in veel andere sectoren dan de landbouw gebruikt (hout, cosmetica, verf...). Parasieten zoals leverbot en Toxoplasma hebben respectievelijk slakken en katten als eindgastheer en zijn dus maar zijdelings met de veeteelt te linken.

Bacteriële zoönosen

Salmonella, campylobacter, humaan pathogene E. Coli, ... zijn ziekten die van dier naar mens kunnen overgaan. “Deze zijn echter een kwestie van voedselveiligheid. De besmetting via luchtemissie uit de stal is zeer beperkt. In stallucht gaat het al om heel lage concentraties, in de emissies zijn ze zeker te laag om infectie te veroorzaken. Er is geen specifiek risico voor omwonenden van de veehouderij”, zo klonk het geruststellend. Q-koorts is maar eventueel gevaarlijk bij het uitbreken van een epidemie. In een normale situatie is er geen hoger risico.

Ook wat hepatitis E en Aviaire influenza (vogelgriep) betreft, is er geen relatie gevonden tussen het wonen in de buurt van veehouderijen en het dragerschap.

IDC

Actueel

Pluimveehouder Bart Baeyens: “Gaan ze onze bedrijven echt sluiten op basis van foute en verouderde gegevens?”

Agriflanders Heel de landbouwsector krijgt vandaag te maken met de grootste verzameling aan uitdagingen waar die ooit al voor gestaan heeft, en het lijkt maar niet te stoppen. Voor pluimveehouder Bart Baeyens uit Oud-Turnhout viel de grootste bom toen begin 2022 de rode bedrijven op de PAS-lijst bekend werden gemaakt. Zijn vleeskuikenbedrijf met 2 gloednieuwe stallen moet sluiten.
Voir plus d'articles
Meest gelezen