Toch zijn er verschillende knelpunten bij het biovarkensboer zijn. En het grootste probleem is de mestafzet. Dat moet naar biogrond. Het zit vol fosfaten en daarom krijg je het moeilijk kwijt. Als je zelf je land niet omschakelt naar bio, wordt het een groot kluwen. Verder moet men er rekening mee houden dat om te kunnen omschakelen de helft van het bedrijf dichte vloer moet zijn en ingestrooid. Soms is het moeilijk om de stal te gaan verbouwen. Omschakeling betekent dus vaak een grote investeringslast vanwege de stallen en de oppervlakte die nodig is. Een ander nadeel is dat een biovleesvarken 2,5 keer meer plaats nodig heeft dan een gangbaar varken. Ook voldoen de kwaliteitsbiovoeders niet voor het spenen tot 40 kg. Ze groeien veel trager.
Een duur punt zijn de voederprijzen, die zijn het dubbele of meer dan het dubbele zijn in vergelijking met het gangbare. Voor zeugenvoeder betaal je €460 - €510 per ton, voor biggenvoeder €520 - €580 per ton en vleesvarkensvoeder €480 - €520 per ton. Over de markt kan hij zeggen dat er een licht tekort is, maar dat voor België toch bijna de limiet is bereikt. Slachthuizen hebben vaak afspraken met buitenlanders omwille van het lichte tekort.
Het speencijfer bedraagt 10 à 11 biggen per worp. “Dat is misschien laag, maar de biggen zijn wel allemaal wat zwaarder, wat beter is in een kraamstal die volledig van beton is.” De worpindex bedraagt 2 tot 2,1. Qua sterfte kon hij ons volgende cijfers meegeven: 15-20 % bij de biggen in de kraamstal, bij de batterijen 3-5 % en 2-3 % bij de vleesvarkens.