Startpagina Pluimvee

Monitoring van rode vogelmijt is essentieel voor een goede aanpak

Rode vogelmijten zijn een lastig en multifactorieel probleem in leghennenstallen. In het demonstratieproject Miteprevent gaan onderzoekers op zoek naar de beste aanpak. Een goede monitoring blijkt erg belangrijk, zo blijkt uit de eerste resultaten.

Leestijd : 5 min

Miteprevent is een demonstratieproject, gefinancierd door het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling, dat werd opgestart in mei 2020 en nog loopt tot eind april 2022. Partners Proefbedrijf Pluimveehouderij, Dierengezondheidszorg Vlaanderen (DGZ) en Pluimveeloket bestuderen daarin het belang van een intensieve monitoring op de evolutie van het aantal rode vogelmijten in een leghennenstal. Gedurende de loop van het project werden er enkele interessante conclusies getrokken.

Probleemstelling

Rode vogelmijten, beter bekend als bloedluizen, vormen de laatste jaren een groeiend probleem op leghennenbedrijven. Een besmetting met deze parasiet veroorzaakt bloedverlies, jeuk en stress bij de hennen, met een negatief effect op de productieresultaten tot gevolg. De meeste Vlaamse leghennenhouders zijn zich intussen wel bewust van deze problematiek, maar toch blijft het probleem zich ‘achter de schermen’ afspelen. De mijten en de schade verschijnen immers pas wanneer het aantal rode vogelmijten zodanig hoog is, dat enkel een volledige behandeling van de stal als enige optie overblijft. Wanneer de pluimveehouder tijdig gewaarschuwd kan worden voor een dreigende bloedluisuitbraak, kan hij sneller en gerichter optreden. Dit bespaart een enorme kost en veel moeite.

Snel kunnen handelen

Om een goed beeld te krijgen van de bloedluizenpopulatie in de stal speelt een continue monitoring een zeer belangrijke rol! Door op de juiste locaties in de stal bloedluisvallen te plaatsen, kan de evolutie van de populatie in kaart gebracht worden. Het doel van het Mitepreventproject is deze monitoring in de praktijk uit te voeren in een tiental Vlaamse leghennenstallen. Daarvoor worden mijtenvallen geplaatst die bestaan uit pvc-buisjes waarin een stuk golfkarton wordt opgerold (zie foto). Voor de rode vogelmijten vormt dit een ideale schuilplaats, waar ze gretig gebruik van maken. De vallen worden elke 5 weken opnieuw in de stal gehangen gedurende een periode van één week. Daarna wordt het aantal mijten in de vallen telkens geteld. Op die manier kan de bloedluisdruk in de stal opgevolgd worden.

Bij grote besmettingen is het handmatig tellen van de vallen geen optie. In dit geval worden de mijten overgebracht in een petrischaal die door de computer geanalyseerd wordt.
Bij grote besmettingen is het handmatig tellen van de vallen geen optie. In dit geval worden de mijten overgebracht in een petrischaal die door de computer geanalyseerd wordt. - Foto: Proefbedrijf Pluimveehouderij

Multifactorieel probleem

De grootteorde van de bloedluispopulatie in de stal hangt af van verschillende factoren. Zo bestaat er een grote variatie in stalsystemen en gebruikte materialen. Een eerste stal uit het project (bedrijf 1) heeft een moeilijk te reinigen stalsysteem en slecht geventileerde plaatsen in de stal, waardoor de luchtvochtigheid en de temperatuur hoog kunnen oplopen. Vanaf de opzet was er een hoog aantal rode vogelmijten aanwezig en van alle deelnemende bedrijven kende bedrijf 1 de hoogste besmettingsgraad. Het permanent gebruik van een drinkwateradditief blijkt bij deze continue hoge druk minder effectief te zijn. Het aantal bloedluizen kon hier omlaag gebracht worden dankzij een intensieve silicabehandeling, startende bij het meetmoment op 34 weken leeftijd (zie figuur 1). Dit resulteerde in een daling in de bloedluiscurve op een leeftijd van 39 tot 44 weken. Hogere buitentemperaturen lieten de curve opnieuw stijgen, maar een hoge besmettingsgraad bleef uit door de silicabehandeling plaatselijk te herhalen.

Figuur 1: Het verloop van de gemiddelde rode vogelmijtaanvallen per val, in functie van de leeftijd van de hennen
Figuur 1: Het verloop van de gemiddelde rode vogelmijtaanvallen per val, in functie van de leeftijd van de hennen - Bron: Proefbedrijf Pluimveehouderij

Kritieke plaatsen in de stal

De besmetting in een stal is ook zelden homogeen verspreid. De populatie vestigt zich op een plaats in de stal waar schuilmogelijkheden voorhanden zijn, en liefst zo dicht mogelijk bij de plaats waar de hennen ’s nachts verblijven. De kritieke plaatsen in de stal zijn meestal wel bekend bij de pluimveehouder. Bij de monitoring is het dan ook van belang om op deze plaatsen voldoende vallen aan te brengen, zodat een correct beeld verkregen wordt van de aanwezigheid van de bloedluizen. De opgevolgde stal van bedrijf 2 (figuur 1) werd recent gebouwd, en voor de aanvang van de monitoring werden er hier geen bloedluizen waargenomen. Daarnaast test men hier zitstokken die de mijten afdoden bij direct contact. Toch toonden de monitoringsresultaten op week 34 de aanwezigheid van bloedluizen aan, die exponentieel toenamen in de volgende meting op week 39. De besmette vallen waren bevestigd in een compartiment waar de hennen ’s nachts niet goed op stok gingen, waardoor de afweer aan de zitstok geen effect had.

Combineer bestrijdingsmethoden

Omdat er naast de afweer aan de zitstok geen andere bestrijdingsmethoden werden uitgevoerd op bedrijf 2, kon de mijtenpopulatie hier zeer lokaal toch exponentieel stijgen. Na week 39 werd er daarom beslist om een extra bestrijdingsmethode toe te passen, in de vorm van drinkwatermedicatie. Dit leidde tot een volledige reductie van de mijten bij de 2 volgende metingen. Het probleem was echter nog steeds sluimerend aanwezig, want op week 54 werd er een nieuwe opstoot van bloedluisaantallen in deze stal waargenomen. Dit leidde tot een tweede piek op week 59, die door een silicabehandeling van de volledige stal kon afgebouwd worden.

Aandacht voor bioveiligheid en vroeg behandelen loont

Een leghennenstal zonder rode vogelmijt is onbestaande, maar met behulp van het strikt naleven van een aantal bioveiligheidsmaatregelen en een snelle reactie op de monitoring, kan de bloedluispopulatie onder controle gehouden worden. Dat wordt aangetoond door de resultaten van bedrijf 3. Deze stal is goed geventileerd, makkelijk te reinigen en de pluimveehouder schenkt er de nodige aandacht aan bioveiligheid op het bedrijf. Ten slotte wordt er bij de kleinste stijging in rodevogelmijtaantallen meteen een plaatselijke silicabehandeling opgestart, die per ronde 4 tot 5 keer herhaald wordt. Het is door het vroegtijdige ingrijpen in deze stal, dat de mijten nooit de kans krijgen om zich in grote aantallen doorheen de stal te verspreiden. De exponentiele fase in de populatiegroei wordt hiermee vermeden, wat het managen van de parasiet een pak eenvoudiger maakt. Dat deze aanpak loont, wordt duidelijk geïllustreerd in figuur 1, waar bedrijf 3 als enige gespaard blijft van opstoten in aantallen rode vogelmijten.

Monitoring goed aanpakken

Zoals uit bovenstaande praktijkresultaten naar voor komt, wordt de bloedluisdruk niet bepaald door één risicofactor, maar is het een multifactorieel probleem. Zo bevat het ene stalsysteem al meer spleten en kieren dan het andere of is het ene materiaal al makkelijker en beter te reinigen dan het andere. Daarbij kan ook het stalklimaat een rol spelen. Een slecht geregelde ventilatie kan bijvoorbeeld aanleiding geven tot een hogere luchtvochtigheid en temperatuur, en laat dat nu net de omgeving zijn waar de rode vogelmijt van houdt. Verder valt het ook op dat de bloedluizen zich niet homogeen over de stal verspreiden. Het is dus ook cruciaal om de monitoring op de juiste plaatsen in de stal uit te voeren, zodat men een correct beeld van de bloedluisdruk op het leghennenbedrijf verkrijgt. Op basis van deze vroegtijdige detectie kan een pluimveehouder waar nodig op tijd starten met de behandeling.

Neil Van den Broeck (Proefbedrijf Pluimveehouderij), Tamara Vandersmissen (DGZ), Karolien Langendries (Pluimveeloket)

Lees ook in Pluimvee

Meer artikelen bekijken