Startpagina Akkerbouw

Biedt een variabele plant- en zaaiafstand mogelijkheden om te anticiperen op droogte?

Aardappelen en maïs tonen zich regelmatig getroffen door vochttekort en rekenen frequent af met lagere opbrengsten. Tussen percelen zijn de verschillen groot, maar de impact van droogte kan ook verschillen binnen een perceel.

Leestijd : 5 min

Binnen het demonstratieproject ‘Droogtekaarten voor aardappel en maïs’, gefinancierd door het departement Landbouw en Visserij van de Vlaamse overheid en het Europese Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling, werd gekeken naar droogte als mogelijke oorzaak van variatie in gewasgroei en opbrengst en als stimulans voor variabel beheer.

De gewasgroei en gewasstand werden gevisualiseerd met de Normalized Difference Vegetation Index (NDVI), een gewasindex, afgeleid van remote-sensing data, die iets zegt over de groenheid en de dichtheid van een gewas. Na het identificeren van de verschillen binnen een perceel en het objectief aanduiden van drogere en nattere zones op een droogtekaart, werd gekeken naar enkele concrete maatregelen.

De projectpartners Bodemkundige Dienst van België (BDB), Hooibeekhoeve, Proefcentrum van het Interprovinciaal Proefcentrum voor de Aardappelteelt (PCA), PIBO-Campus en Proef- en vormingscentrum voor de landbouw (PVL), focusten in het demonstratieproject met deze maatregelen op aardappelen en maïs. Voor deze maatregelen werd gekeken naar een variabele poot- en zaaiafstand, naar een aangepaste bemesting, variabele irrigatie en naar de mogelijkheden van bodemverbeterende middelen. Dat zijn allemaal maatregelen die gemakkelijk in taakkaarten kunnen vertaald worden. De bedoeling was dan ook om de gevolgen van droogte in de aardappel- en maïsteelt te verminderen door middel van beperkte veranderingen en input.

Afstemmen op opbrengstpotentieel

De maatregel die in beide teelten gedemonstreerd en geëvalueerd werd, was het aanpassen van de zaai- of pootafstand. Deze maatregel kan makkelijk gerealiseerd worden met taakkaarten, in dit geval is de taakkaart gebaseerd op de droogtekaart.

Het idee achter een variabele zaai- of pootafstand is het afstemmen van de plantdichtheid op het opbrengstpotentieel. In de zones met terugkerende lagere NDVI-waarden in droge en droogtegevoelige periodes – met andere woorden zones met een hogere droogtegevoeligheid – wordt een lager opbrengstpotentieel verwacht. In deze zones werd daarom een ruimere zaai- of pootafstand beoogd, waardoor per plant meer water en nutriënten beschikbaar waren, met de verwachting dat de benutting zou toenemen en dat de opbrengst per plant zou verbeteren.

Zo kan de productiviteit geoptimaliseerd worden. Een betere benutting van nutriënten – meer bepaald stikstof – biedt ook perspectief op een lager nitraatresidu.

Ruimere pootafstand

In de aardappelen werd in 2021 en 2022 op 3 demonstratievelden het variabel poten geëvalueerd door het PCA en de PIBO-campus. Om de vergelijking te maken werd in beide zones op standaardafstand en wijder gepoot. Uitgaande van ervaringen op eerdere proefvelden werd 10% ruimer geplant (figuur 1).

Figuur 1: Duiding van de standaard en ruimere pootafstand op een van de demonstratiepercelen.
Figuur 1: Duiding van de standaard en ruimere pootafstand op een van de demonstratiepercelen.

Het effect van de plantafstand was niet altijd eenvoudig te interpreteren. Eén van de 3 proefpercelen toonde eerder weinig variatie in NDVI, waardoor het aanmaken van een droogtekaart niet evident bleek. De pootafstand toonde dan ook geen effect op dit perceel. Op de andere percelen tekenden zich wel duidelijk zones met hogere en lagere NDVI-waarden af.

Tijdens de opvolging van de percelen bleek het vochtgehalte daarom niet altijd te verschillen tussen beide zones. Naargelang het proefveld verschilden echter wel enkele vochtretentiekarakteristieken, zijnde het volume gemakkelijk of totaal opneembaar water. In de zone die als droge zone werd aangeduid, neigde de ruimere plantafstand tot hogere opbrengsten (figuur 2).

Figuur 2: Vermarktbare opbrengst (ton/ha) bij verschillende plantafstand in de verschillende droogtezones op de demonstratiepercelen te Heers en Gingelom in 2021 (nat groeiseizoen) en 2022 (droog groeiseizoen).
Figuur 2: Vermarktbare opbrengst (ton/ha) bij verschillende plantafstand in de verschillende droogtezones op de demonstratiepercelen te Heers en Gingelom in 2021 (nat groeiseizoen) en 2022 (droog groeiseizoen).

In 2022 – een zeer droog jaar – kon door in de droge zone ruimer te planten de opbrengst in de nattere of minder droge zone bij standaardplantafstand benaderd worden. Op het vlak van opbrengst leek er op basis van de demonstratieproeven enig potentieel voor de maatregel bij verschillende droogtegevoeligheid. Een lager nitraatresidu bij een ruimere plantafstand bleek evenwel niet gegarandeerd.

Nauwere tussenrijafstand

De Hooibeekhoeve varieerde in de maïs met de afstand in en tussen de rijen. De afstand tussen de rijen bedroeg 50 of 75 cm en er werd gezaaid aan 75.000, 95.000 en 115.000 korrels/ha in beide droogtezones. In de maïs werd dus een nauwere in plaats van een ruimere tussenrijafstand geëvalueerd. De vergelijking gebeurde net als in de aardappelen in 2021 en 2022. Op beide proefvelden bleek een duidelijke zonering van lagere en hogere NDVI-waarden, die aan de basis lag van de droogtekaarten.

Tijdens de opvolging van het vochtgehalte bleek dat de zone met hogere NDVI-waarden de jaren voordien, aangeduid als de ‘natte’ zone, ook effectief beduidend vochtiger lag dan de zone die als droge zone werd aangeduid (figuur 3).

Figuur 3: Volumetrisch vochtgehalte bodemlaag 0-30 cm (cm³/cm³-%) doorheen het seizoen op het demonstratieperceel maïs in Mol in 2022 (droog groeiseizoen).
Figuur 3: Volumetrisch vochtgehalte bodemlaag 0-30 cm (cm³/cm³-%) doorheen het seizoen op het demonstratieperceel maïs in Mol in 2022 (droog groeiseizoen).

Door de uiterst natte omstandigheden van 2021 bleef de opbrengst in beide zones laag en vergelijkbaar. Zonder vochttekort bleken in beide zones de beste opbrengsten gerealiseerd te worden aan hogere korreldichtheden. 2022, een droog jaar met duidelijk vochttekort of droogtestress (figuur 4), resulteerde daarentegen in een groot en door geen enkele maatregel te dichten opbrengstverschil tussen de droge en natte zone.

Toch kan voorzichtig op enkele tendensen gewezen worden. Weliswaar zonder statistische significantie, leek de standaard rijafstand het beter te doen in de drogere zone dan de dichtere rijafstand, terwijl het verschil in functie van de rijafstand kleiner was in de nattere zone.

Wanneer gekeken werd naar de verschillende zaaidichtheden leek in de droge zone de lagere zaaidichtheid het meest geschikt, terwijl in de natte zone de hogere zaaidichtheden beter leken te presteren. Beide tendensen duiden dus ook in de maïs op enig potentieel van het ruimer telen in meer droogtegevoelige zones.

Figuur 4: Drogestofopbrengst (ton/ha) bij verschillende tussenrijafstand (75 of 50 cm) en zaaidichtheid (75.000-95.000 en 115.000 korrels/ha) in de verschillende droogtezones op het demonstratieperceel maïs in Mol in 2022.
Figuur 4: Drogestofopbrengst (ton/ha) bij verschillende tussenrijafstand (75 of 50 cm) en zaaidichtheid (75.000-95.000 en 115.000 korrels/ha) in de verschillende droogtezones op het demonstratieperceel maïs in Mol in 2022.

Aangepaste bemesting

Een maatregel die enkel in de aardappelen werd gedemonstreerd, was het aanpassen van de bemesting in functie van de droogtezone. In de drogere zone wordt sneller een geremde groei en een mindere opbrengst verwacht met bijhorende mindere stikstofexport. Om in deze situatie of zone het risico op een verhoogd nitraatresidu niet te doen toenemen, kan de bemesting worden aangepast.

In het demonstratieproject werd uitgegaan van een gefractioneerde bemesting, waarbij de tweede fractie bepaald wordt aan de hand van een bijkomende stikstofbepaling 4 à 5 weken na het poten. Aan de basis werd standaard 70% van het N-advies toegediend. In het droge deel werd ook bij de basisbemesting al ingezet op een verminderde bemesting en werd ook een object met 60% van het advies als basisbemesting aangelegd. De tussentijdse stalen duidden erop dat bijbemesten niet nodig was, waardoor een aangepaste bijbemesting niet kon geëvalueerd worden.

De bruto-opbrengst verschilde niet in functie van de verlaagde bemesting. Ook op de vermarktbare opbrengst werd bij de oogst na het natte groeiseizoen 2021 geen effect waargenomen.

In 2022 daarentegen werd meer uitval geoogst, waardoor de netto-opbrengst significant lager lag na het verlagen van de bemesting. Hoewel het nitraatresidu in 2022 wat lager leek te liggen na het verlagen van de bemesting, moet gesteld worden dat een verlaagd residu niet gegarandeerd was door de eerder beperkte verlaging van de bemesting.

Wendy Odeurs (BDB),

Pieter Janssens (BDB), Femke Moors (PIBO-Campus), Emiel Heyman (PCA), Marijke Gijbels (PVL) en

Gert Van de Ven (Hooibeekhoeve).

Dit artikel kadert in het demonstratieproject duurzame landbouw ‘Droogtekaarten voor aardappel en maïs’. Dit demonstratieproject werd gefinancierd door de Europese Unie en het departement Landbouw en Visserij van de Vlaamse Overheid.

Lees ook in Akkerbouw

Aardappelareaal zou lichtjes stijgen in 2024

Aardappelen Het PCA/Viaverda deed begin april een peiling bij aardappeltelers naar het areaal aardappelen dat zij dit jaar willen uitplanten. De resultaten moeten met de nodige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden, maar vooralsnog lijkt een lichte uitbreiding van het areaal zich aan te kondigen.
Meer artikelen bekijken