Brandhout: hou het droog



Een van de nadelen van houtstook is het feit dat hout slechts een geringe stookwaarde per gewichtseenheid heeft, dit wil absoluut niet zeggen dat het geen goede energiebron is, maar wel dat het een volumineuze brandstof is en dat men dus een relatief grote opslagruimte nodig heeft voor het aanleggen van energievoorraad. Voor de meeste tuineigenaars is dit nadeel echter geen bezwaar, een mooie houtmijt zorgt voor een authentiek element in de tuin. Bovendien zien veel tuinliefhebbers het kappen en verwerken van brandhout eerder als een hobby en een aangenaam tijdverdrijf dan als een bittere noodzaak. Hoog tijd om de verschillende aspecten van de houtstook eens tegen het licht te houden.
De verbrandingswaarde van een vaste stof zoals hout is de hoeveelheid warmte die vrijkomt bij volledige verbranding van 1 kg van die stof, in dit geval hout. De verbrandingswarmte van ovendroog loofhout schommelt rond de 17,8 MJ (megajoule)/kg, voor naaldhout rond de 19,7 MJ/kg. De onderlinge verschillen tussen de diverse loofhoutsoorten en naaldhoutsoorten zijn vrij klein. Naaldhout dankt zijn hogere verbrandingsenergie aan het feit dat er meer lignine (lijmstof die de plantencellen de nodige stevigheid geeft) en harsen in voorkomen dan in loofhout. Eigenlijk is de verbrandingswarmte die de verschillende houtsoorten vrijstellen niet zo heel verschillend omdat ze per kg uitgedrukt wordt, het is dus het gewicht per volume (het gewicht van de houtblok) dat bepaalt hoeveel warmte we uit 1 m³ droog hout kunnen halen. Zo zal 1 m³ licht hout veel minder warmte vrijgeven bij verbranding dan 1 m³ zwaar hout. In de praktijk betekent dit dat we van licht hout een groter volume moeten verstoken, de kachel dus vaker moeten bijvullen, in vergelijking met de zwaardere houtsoorten. Gezien hout meestal verkocht wordt per volume-eenheid is het interessant om te weten wat de warmte-inhoud is per volume-eenheid (m³ - stère). Licht hout zoals populier, wilg en vuren (400-500 kg/m³), vrij licht hout zoals els, linde en douglas (500-600 kg/m³), vrij zwaar hout zoals kastanje, beuk, esdoorn, kers en iep (600-700 kg/m³) en zwaar hout zoals eik, robinia en haagbeuk (700-800 kg/m³)
Hout in verse toestand (bomen) bevat veel water, het vochtgehalte van hout wordt uitgedrukt in % van het drooggewicht. Het gemiddeld vochtgehalte van pas gevelde bomen is 75%, maar kan, naar gelang het seizoen van vellen, de standplaats en het soort hout (spinthout of kernhout), oplopen tot 200 % (!). Als men weet dat brandhout een maximaal vochtgehalte van 20 % mag hebben, dan ziet men onmiddellijk dat vers gezaagd hout absoluut niet geschikt is als brandhout en dat het pas na enkele jaren drogen zal kunnen gebruikt worden als volwaardige brandstof. Zo zal hout met een vochtgehalte van 50% slechts 11 Mj/kg warmte-energie vrijgeven, hout met een vochtgehalte van 20% zal 14,4 Mj/kg warmte-energie vrijgeven, luchtdroog hout (15% vochtgehalte) 15,2 Mj/kg en ovendroog hout (0% vochtgehalte) 17,8 Mj/kg. Een hoog vochtgehalte vermindert niet alleen de stookwaarde, maar geeft door een onvolledige verbranding een grotere luchtverontreiniging en leidt tot teer- en roetvorming in de rookkanalen. Bij naaldhout is het risico op teerafzetting, door de aanwezigheid van hars, een stuk groter. Naaldhout mag daarom enkel in zeer droge toestand verbrand worden. Teer verhoogt het risico op schoorsteenbrand. De brandbare teerafzettingen kunnen bij een plotse temperatuurspiek of door contact met de vlam vanuit de vuurhaard spontaan ontbranden.
GB