Wilde rozen: puur natuur
In het wild komen rozen alleen voor op het noordelijke halfrond en tonen ze een duidelijke voorkeur voor de gebieden met een gematigd klimaat. De meeste rozen geven de voorkeur aan goed gedraineerde terreinen, vaak in hooggelegen delen, waar de strijd met andere gewassen niet te groot is en de rozen voldoende licht en vocht krijgen.
Momenteel erkent men meer dan 200 soorten en talrijke daartoe behorende natuurlijke kruisingen en mutanten. De meeste botanische rozen worden gekenmerkt door enkelvoudige bloemen, vaak met niet meer dan vijf kelkblaadjes, die in de meeste gevallen in trosjes verschijnen op het einde van de takken. De bloei valt hoofdzakelijk in juni. ze bloeien dan massaal en vormen een opvallende verschijning in struwelen en heggen, langs bosranden, bermen en hellingen. Wilde rozen bloeien, zoals de meeste sierstruiken en bomen eenmalig met soms nog wat sporadische nabloei, met bloemen in alle tinten roze en wit.
In het najaar vormen ze opvallende zaaddozen, de zogenaamde rozenbottels, die veel vitamine C bevatten en heel wat vogels naar de tuin lokken. Veel botanische rozen hebben waardevolle mutanten die lange tijd als tuinplant werden gebruikt en nu nog vaak gekweekt worden op gespecialiseerde kwekerijen.
Inheemse botanische rozen
De hondsroos, algemeen verspreid in Vlaanderen, wordt 2 tot 3 m hoog en bloeit in juni-juli met soms witte maar meestal zachtroze bloemen die gevolgd worden door eivormige en glimmend oranjerode bottels. De takken zijn meestal boogvormig en bedekt met brede, haakvormig gekromde stekels. Rosa canina en zijn ondersoorten wordt op rozenkwekerijen vaak gebruikt als onderstam waarop moderne rozen worden geoculeerd (oogent).
Rosa rubiginosa of de egelantierroos lijkt qua groeiwijze sterk op de hondsroos maar de bladeren hebben klieren die, wanneer ze gekneusd worden, een aangename zoetzure appelgeur verspreiden. Net als de hondsroos werd ze in 2003 opgesplitst in een aantal verschillende soorten (Ruwe viltroos, Kleinbloemige roos en Kraagroos).
De Egelantierroos bloeit met enkele, rozerode, komvormige bloemen met een wit hart die meestal in groepjes van twee of drie staan op het einde van een tak. De vuurrode bottels zijn bol- tot eivormig en zijn soms bedekt met klierhaartjes. De Egelantier komt vrij algemeen voor in de duinen, de Voerstreek en in Haspengouw maar is elders in Vlaanderen zeer zeldzaam. Deze roos is een goede keuze voor natuurtuinen en wilde tuinen en leent zich prima voor het aanleggen van een dichte, ondoordringbare haag.
Rosa arvensis of de bosroos komt vrij algemeen voor in de leemstreek, maar is elders in Vlaanderen eerder zeldzaam of ontbrekend. Ze geeft de voorkeur aan licht beschaduwde plaatsen op vochtige, matig voedselrijke, kalkrijke gronden en wordt aangetroffen op open plekken in bossen, heggen, bosranden en op bermen van holle wegen. De struik heeft soepele, klimmende, bolvormige tot liggende takken. De verspreid staande stekels zijn vrij slank en zwak gebogen. De 3 tot 5 cm grote, witte bloemen staan vaak alleen of in trosjes van maximaal 4 samen. De donkerrode bottels zijn bolvormig tot eirond en 1 tot 1,5 cm groot.
Er bestaan talrijke mutanten (o.a. met gevulde bloemen) en kruisingen
Rosa pimpenellifolia of
Deze soort is zeer variabel en ook in het wild komen heel wat afwijkende vormen voor, waaruit men typen geselecteerd heeft die hoger groeien, gevulde bloemen hebben en in bloemkleur variëren van crèmekleurig tot roze. Deze selecties worden ook nu nog gekweekt en verhandeld en geven de voorkeur aan een zonnige standplaats op een droge tot matig vochtige, matig voedselrijke bodems.