Botanische rozen: voorouders van de moderne tuinroos

Wie zich afvraagt waar al die diversiteit vandaan komt, hoeft echt niet ver te zoeken. Hun voorouders zijn de botanische rozen. Dit zijn in de natuur, spontaan groeiende soorten, ook weleens “wilde rozen” genoemd. Door spontane onderlinge kruisingen en mutaties én door het geduldige werk van rozenveredelaars zoals Louis Lens, de createur van o.a. de witte trosroos Pascali, vormden ze de basis voor alle rozen (snij-, pot- en tuinrozen) die we vandaag de dag kennen. Er zijn ongeveer een 200 verschillende soorten waarvan een aantal ook in België inheems zijn. Sommigen soorten zijn algemeen verspreid, andere soorten zijn dan weer zeldzaam.

Wilde rozen: puur natuur

In het wild komen rozen alleen voor op het noordelijke halfrond en tonen ze een duidelijke voorkeur voor de gebieden met een gematigd klimaat. De meeste rozen geven de voorkeur aan goed gedraineerde terreinen, vaak in hooggelegen delen, waar de strijd met andere gewassen niet te groot is en de rozen voldoende licht en vocht krijgen.

Momenteel erkent men meer dan 200 soorten en talrijke daartoe behorende natuurlijke kruisingen en mutanten. De meeste botanische rozen worden gekenmerkt door enkelvoudige bloemen, vaak met niet meer dan vijf kelkblaadjes, die in de meeste gevallen in trosjes verschijnen op het einde van de takken. De bloei valt hoofdzakelijk in juni. ze bloeien dan massaal en vormen een opvallende verschijning in struwelen en heggen, langs bosranden, bermen en hellingen. Wilde rozen bloeien, zoals de meeste sierstruiken en bomen eenmalig met soms nog wat sporadische nabloei, met bloemen in alle tinten roze en wit.

In het najaar vormen ze opvallende zaaddozen, de zogenaamde rozenbottels, die veel vitamine C bevatten en heel wat vogels naar de tuin lokken. Veel botanische rozen hebben waardevolle mutanten die lange tijd als tuinplant werden gebruikt en nu nog vaak gekweekt worden op gespecialiseerde kwekerijen.

Inheemse botanische rozen

Rosa canina of de hondsroos is een wilde roos die bij ons algemeen in de natuur voorkomt en die sedert 2003, vanwege de vele onderlinge kruisingen en mutaties, opgesplitst werd in verschillende soorten (Behaarde struweelroos, Kale struweelroos, Beklierde heggenroos, Heggenroos, Schijnegelantier, Schijnheggenroos, Schijnhondsroos en Wigbladige roos) met elk hun specifieke botanische eigenschappen en een Latijnse soortnaam.

De hondsroos, algemeen verspreid in Vlaanderen, wordt 2 tot 3 m hoog en bloeit in juni-juli met soms witte maar meestal zachtroze bloemen die gevolgd worden door eivormige en glimmend oranjerode bottels. De takken zijn meestal boogvormig en bedekt met brede, haakvormig gekromde stekels. Rosa canina en zijn ondersoorten wordt op rozenkwekerijen vaak gebruikt als onderstam waarop moderne rozen worden geoculeerd (oogent).

R. c. 'Andersonii, is een hybride van de hondsroos met grotere en feller gekleurde bloemen en kan worden aangeplant in houtwallen. Deze roos groeit goed op armere gronden in de schaduw en produceert mooie bottels.

Rosa rubiginosa of de egelantierroos lijkt qua groeiwijze sterk op de hondsroos maar de bladeren hebben klieren die, wanneer ze gekneusd worden, een aangename zoetzure appelgeur verspreiden. Net als de hondsroos werd ze in 2003 opgesplitst in een aantal verschillende soorten (Ruwe viltroos, Kleinbloemige roos en Kraagroos).

De Egelantierroos bloeit met enkele, rozerode, komvormige bloemen met een wit hart die meestal in groepjes van twee of drie staan op het einde van een tak. De vuurrode bottels zijn bol- tot eivormig en zijn soms bedekt met klierhaartjes. De Egelantier komt vrij algemeen voor in de duinen, de Voerstreek en in Haspengouw maar is elders in Vlaanderen zeer zeldzaam. Deze roos is een goede keuze voor natuurtuinen en wilde tuinen en leent zich prima voor het aanleggen van een dichte, ondoordringbare haag.

Rosa arvensis of de bosroos komt vrij algemeen voor in de leemstreek, maar is elders in Vlaanderen eerder zeldzaam of ontbrekend. Ze geeft de voorkeur aan licht beschaduwde plaatsen op vochtige, matig voedselrijke, kalkrijke gronden en wordt aangetroffen op open plekken in bossen, heggen, bosranden en op bermen van holle wegen. De struik heeft soepele, klimmende, bolvormige tot liggende takken. De verspreid staande stekels zijn vrij slank en zwak gebogen. De 3 tot 5 cm grote, witte bloemen staan vaak alleen of in trosjes van maximaal 4 samen. De donkerrode bottels zijn bolvormig tot eirond en 1 tot 1,5 cm groot.

R. a. ‘Splendens’ is een hybride die tot 5 m hoog klimt. De plant bloeit met kleine trossen lilarode naar mirre geurende bloemetjes.

Rosa rugosa of de rimpelroos is makkelijk te herkennen aan de diepliggende nerven in het blad, waardoor het blad gerimpeld lijkt. De rimpelroos wordt 1 tot 2 m hoog en bloeit van juni tot september met relatief grote (4 tot 7 cm) diep paarsrode of witte bloemen met een sterke geur. De grote hangende bottels zijn lichtjes afgeplat, oranjerood en hebben een kroontje van blijvende, opgerichte kelkbladeren.

Deze soort vermeerdert zich niet alleen door zaad maar ook door ondergrondse worteluitlopers waardoor ze vaak dichte groepen van struiken vormen. Bovendien heeft de struik een dichte, compacte groeiwijze en is het goed bestand tegen de meeste ziekten. Samen met zijn zeer stekelige stengels maakt dit hem uitermate geschikt voor het vormen van een mooie, welriekende, ondoordringbare haag. De plant is ook goed zouttolerant, waardoor hij bijzonder geschikt is voor de aanplant langsheen wegbermen en middenbermen van wegen, waar 's winters veel zout wordt gestrooid. In de vrije natuur is deze soort, behalve in de duingebieden, eerder zeldzaam.

Er bestaan talrijke mutanten (o.a. met gevulde bloemen) en kruisingen. R. r. ‘Roseraie de l'Hay’ is een schitterende nakomeling met gevulde, heerlijk geurende dieppaarse bloemen, die nu nog steeds gekweekt en verhandeld worden.

Rosa pimpenellifolia of de duinroos is in Vlaanderen een zeldzaamheid geworden en komt alleen voor in de zeeduinen en zeer sporadisch in heidegebieden. Deze 50 cm tot 1 m hoge struiken met hun zwarte, weinig vertakte takken groeien eerder bossig. De roomwitte, alleenstaande, 2 tot 4 cm grote bloemen met hun zoete hooigeur komen in mei-juni tevoorschijn en worden gevolgd door kleine, bolvormige, glanzend paarszwarte bottels.

Deze soort is zeer variabel en ook in het wild komen heel wat afwijkende vormen voor, waaruit men typen geselecteerd heeft die hoger groeien, gevulde bloemen hebben en in bloemkleur variëren van crèmekleurig tot roze. Deze selecties worden ook nu nog gekweekt en verhandeld en geven de voorkeur aan een zonnige standplaats op een droge tot matig vochtige, matig voedselrijke bodems.

R. p. ‘William III’ is een van de weinige selecties van de duinroos die nu nog geteeld wordt. Ze heeft halfgevulde, paars-rode, heerlijk geurende bloemetjes en mooie ronde botteltjes. Het is een taaie plant die het ook in moeilijke omstandigheden nog goed doet.

G.B.

Meest recent

Meest recent