meer tijd ook tot betere voorstellen, en tot meer budget.

Aan de vertraging liggen fundamentele verschillen van inzicht ten grondslag. Dat begint bij het budget, dat krimpt omdat het Verenigd Koninkrijk als nettobetaler vertrekt. Zoals de plannen er nu voor liggen, komt het kleinere budget neer op ongeveer 1% van het bruto nationaal inkomen van de EU, met 5% minder voor het GLB. Eurocommissaris voor Landbouw Janusz Wojciechowski wil hetzelfde tot zelfs een hoger bedrag hebben.
Duitsland, Nederland, Zweden, Oostenrijk en Denemarken willen juist dat het budget met nog eens 10% daalt. Wat hen betreft, moet de EU pas op de plaats maken. Het zijn niet toevallig belangrijke nettobetalers. Vooral de Zuid- en Oost-Europese landen zijn – als grote netto-ontvangers – voor juist een groter budget. Over het GLB is men het ook nog verre van eens. Nam het vorig jaar afgeloste Europees Parlement al standpunten in over de voorstellen van de Commissie, nu wil het nieuwe, ‘groenere’ parlement het nog eens overdoen.
Ook is er onenigheid over het gelijktrekken van de hectaresteun binnen de EU. Concreet gaat dan meer geld naar Oost-Europese boeren, en minder geld naar West-Europese boeren. Het is vanuit Belgisch oogpunt een onwenselijke maar ook oneerlijke ontwikkeling, want het kostenplaatje van een Belgische boer ligt wel wat hoger dan dat van een Bulgaar of Roemeen.
Landen verschillen ook van mening, onder meer over het werken met ‘doelen’ in plaats van maatregelen – dus met meer vrijheid voor de lidstaten. Zodra het financiële kader van de EU is afgetikt en duidelijk is hoeveel geld er is voor het GLB, en onder welke voorwaarden het wordt overgemaakt, moeten landen strategische plannen indienen. Het is een proces dat een grondige interne discussie vergt, en vervolgens onderhandelingen met de Europese Commissie met als vraag: leiden de nationaal beklonken maatregelen inderdaad tot het bereiken van de EU-doelen?
Hoewel voortzetting van de status quo de komende 2 jaar aantrekkelijk lijkt, is het voor de langere termijn toch te hopen dat men snel vooruitgaat. De ervaring leert dat consument en politiek steeds veeleisender wordt, en aan een nieuw GLB zijn dus ook nieuwe eisen verbonden. Hoe sneller men weet waar men aan toe is, hoe sneller men de bedrijfsvoering toekomstbestendig kan maken. En als de politiek dan knopen doorhakt, begrijpt men hopelijk dat ze zelfs bij een verhoging van het budget nog altijd voor een miniem percentage voldoende, veilig en gezond eten krijgen.