De schapen lopen buiten, het lammerseizoen is voorbij. Na een drukke periode kan de schapenhouder weer rustig ademhalen. Of tenminste, dat denkt hij, want voor hij het goed en wel beseft, zijn de eerste wormbesmettingen een feit. We zetten graag enkele aandachtspunten op een rij.
Naarmate het weideseizoen vordert, neemt de mate waarin schapen in aanraking komen met wormen alsmaar toe. Dit hoeft niet altijd meteen voor problemen te zorgen, zolang er een evenwicht is tussen besmettingsdruk en weerstand zullen de schapen geen hinder ondervinden. Vooral schapen die lange tijd op dezelfde weide staan, zullen het na verloop van tijd moeilijk krijgen.
Wormen, wat doe ik eraan?
Om te weten of de schapen besmet zijn met wormen is het belangrijk om regelmatig een mestonderzoek uit te (laten) voeren. In de mest van de schapen wordt gezocht naar de eitjes van de wormen. De bepaling van het aantal eitjes (EPG= eieren per gram mest) is nodig om te kunnen beslissen of een ontworming nodig is of niet. Hou daarbij ook steeds rekening met het tijdstip in het weideseizoen en de gezondheidstoestand van de dieren.
Omdat er alsmaar meer resistentie ontstaat tegen ontwormingsmiddelen is het belangrijk om er verantwoord mee om te springen. Daarom is het belangrijk op volgende zaken te letten. Ontwormen op vaste tijdstippen van het jaar zonder voorafgaand mestonderzoek is uit den boze! De enige uitzondering zijn de ooien kort na het aflammeren. Probeer onderdoseren zoveel mogelijk te vermijden door enkele van de zwaarste dieren te wegen en het doseerpistool goed af te stellen. Overweeg steeds 2% tot 5% van de sterkste dieren niet te ontwormen zodat resistente wormen niet de overhand krijgen.
· Zorg, indien mogelijk, voor voldoende weiderotatie zodat de besmettingsdruk zo laag mogelijk blijft.
· Tracht het aantal ontwormingen te beperken tot maximum 3 per jaar en laat af en toe resistentie-onderzoek uitvoeren zodat eventuele resistentie tijdig gedetecteerd wordt.
4 belangrijke wormsoorten
De eerste wormsoort die zich aandient is Nematodirus batus. Deze worm kan erge, voorjaarsdiarree veroorzaken bij jonge lammeren. Problemen komen niet jaarlijks voor, maar zijn afhankelijk van het moment waarop larven uit de eitjes komen die op de weide aanwezig zijn. Als dit moment (meestal bij een warmteprikkel na een lange koudeperiode, m.a.w. het begin van de lente) samenvalt met het moment waarop de lammeren starten met het opnemen van gras, dan kunnen ze besmet raken. Vooral weiden waar lammeren tijdens het vorige weideseizoen op gelopen hebben zijn potentieel gevaarlijk. Volwassen ooien ondervinden geen hinder van deze worm.
Haemonchus contortus, ook wel de rode lebmaagworm genoemd, geeft problemen bij zowel volwassen dieren als lammeren. Problemen komen normaal gezien vooral voor tijdens de zomermaanden, maar in april werd het eerste geval al vastgesteld in de autopsiezaal van DGZ. Deze worm is aanwezig in de lebmaag waar hij bloed zuigt, met bloedarmoede en in erge gevallen zelfs plotse sterfte tot gevolg. Het is belangrijk om regelmatig te controleren of de oogslijmvliezen nog mooi roze zijn, zo weet u dat de schapen geen last hebben van bloedarmoede.
Meer naar het einde van het weideseizoen toe zijn het vooral Trichostrongylus colubriformis en Teladorsagia circumcincta die de schapen lastig vallen. Beide wormsoorten veroorzaken diarree bij volwassen ooien en lammeren.
Uw dierenarts kan u steeds helpen bij het uitwerken van de juiste strategie om wormproblemen aan te pakken. Met uw vragen over wormbesmettingen bij schapen kunt u terecht bij DGZ op tel. 078 05 05 23 of e-mail helpdesk@dgz.be.