Koeien langer aanhouden levert geld op

Uit cijfers van CRV blijkt dat de gemiddelde levensproductie van afgevoerde koeien de laatste decennia gestegen is. De laatste jaren stagneert het cijfer echter rond de 28.000 liter. De levensduur nam in de periode 2008-2013 evenwel af van 2.087 naar 2.009 dagen. Dat zijn weinig opbeurende cijfers, maar het kan ook beter. De top tien bedrijven met de hoogste levensproductie bij afvoer voerde de koeien af bij een levensproductie van ruim 50.000 liter op een leeftijd van 2.700 dagen of 7 jaar en vijf maanden. Dat deden die koeien overigens niet door minder melk te geven. Ze haalden een melkproductie van 31,8 kg melk per dag, wat bijna 4,5 kg is meer is dan de gemiddelde koe.

Vervangingspercentage

Langleefbaarheid kan als een thema van dierenwelzijn gezien worden. Het heeft echter ook een economisch belang, zo leert de brochure. Langleefbaarheid komt in boekhoudkundige gegevens vaak naar voor onder de noemer ‘vervangingspercentage.’ De voordelen van het minder snel vervangen van melkvee zijn veelvuldig. Zo kan een koe haar hoogste melkproductie vanaf de derde lactatie langer benutten. Oudere koeien nemen ook meer ruwvoeder op, zodat ze efficiënter produceren. Ook lagere vervangingskosten door minder nood aan jongvee, scherpere selectie, meer gebruikskruisingen mogelijk, minder werk en minder mestproductie zijn gegarandeerd voordelen.

Toch mag de slinger ook niet te veel doorbuigen naar de andere kant. Ouder koeien zijn gevoeliger voor bepaalde aandoeningen zoals uierontsteking, en raken ook vaak minder snel drachtig. Ook de reformwaarde van (hele) oude koeien daalt. Het spreekt vanzelf dat ‘oude’ koeien ook niet over de meest recente genetica beschikken.

Minder kosten

In de brochure deden de auteurs de rekenkundige oefening om een denkbeeldig bedrijf met 100 koeien en een vervangingspercentage van 25 % te vergelijken met een melkveebedrijf met 100 koeien en een vervangingspercentage van 35 %.

Een eerste aspect waarop verschillen waar te nemen zijn is het zogenaamde ‘vleesverlies.’ Het opfokken van een kalfvaars kost 1.400 euro, terwijl het verkopen van de reforme koe om en bij de 700 euro oplevert. Dat betekent dat een kalfvaars in productie brengen 700 euro kost. Voor het bedrijf met het vervanginspercentage van 35 % betekent dit dus een extra kost van 7.000 euro.

Meer melk

Koeien hebben een hogere melkproductie dan vaarzen. Dat betekent dat een stal met minder vaarzen meer melk zal produceren, wat tot uiting komt in de totale en gemiddelde melkproductie op een bedrijf. Waar eerstekalfskoeien zo’n 7.500 liter produceren, ligt dit bij tweedekalfskoeien toch 1.000 liter hoger, en bij oudere koeien 2.000 liter. Tussen onze twee denkbeeldige bedrijven leidt dit tot 28.000 liter melk meer bij het lagere vervangingspercentage van 25 %. Ook bij de huidige lage melkprijzen, is dit nog altijd een stevige bonus.

Groei kost efficiëntie

Een vaars groeit nog, een oudere koe niet meer. Dat betekent dat de vaars ook voedingsstoffen voor groei gebruikt; voedingsstoffen die niet voor de productie van melk kunnen gebruikt worden. “Bij benadering kan gesteld worden dat vaarzen 10 % minder voer opnemen, maar wel 25 tot 30 % minder melk produceren dan een oudere koe”, zo klinkt het. Dit komt tot uiting in de lagere voederefficiëntie. De betere voederefficiëntie zal op die manier samen met de hogere productie leiden tot een extra saldo van 7.055 euro voor 100 melkkoeien.

Minder gebruikskalveren

Langer de koeien houden is minder jongvee nodig hebben. Het effect in de praktijk hiervan wordt wellicht vaak onderschat. Het denkbeeldig bedrijf met een laag vervangingspercentage van 25 % heeft slechts 67 stuks jongvee nodig per 100 koeien. En dat gerekend bij een weinig spectaculaire eerste afkalfleeftijd van 27 maanden en een dito tussenkalftijd van 13 maanden. De boer met een vervangingspercentage van 35 % moet voor hetzelfde aantal koeien 94  stuks jongvee huisvesten en eten geven. Dat betekent dat het eerste bedrijf meer gebruikskruisingen met een vleesstier zal kunnen toepassen. Gerekend aan een prijsverschil tussen een zuiver Holstein-kalf en een ‘gebruikskruisingkalf’ van 150 euro, kan dit voor het bedrijf met een lager vervangingspercentage oplopen tot een extra inkomen van 4.050 euro.

Optelsom loopt op

Het extra jongvee moet ook gevoederd worden. Bij een melkkoe wordt er gerekend met een benodigde hoeveelheid ruwvoederoppervlakte van 0,4 ha, bij jongvee bedraagt dit de helft. Wanneer het ene bedrijf (vervangingspercentage van 25 %) 27 stuks jongvee minder nodig heeft dan het bedrijf met een hoger vervangingspercentage, dan betekent dat dat hij al gauw 4 ha voor een ander doeleinde kan gebruiken. Gerekend aan een saldo van 1.200 euro per ha, levert dat 4.800 euro extra op.

De optelsom zorgt voor een reusachtig verschil. “Bij een zuiver theoretische, modelmatige benadering betekent dit dat een hogere levensproductie met corresponderend lager vervangingspercentage resulteert in een meeropbrengst van ruim 26.700 euro”, zo klinkt de conclusie. Over theoretische berekeningen kan veel gediscussieerd en genuanceerd worden, en dus zeker ook over het bedrag van 26.700 euro. Maar dat het terugdringen van het vervangingspercentage een groot verschil kan maken, evenzeer.

Kan met minder

Het reduceren van het vervangingspercentage is meer dan zomaar een theoretische denkoefening. Uit een analyse van 700 gespecialiseerde melkveebedrijven bleek dat het vervangingspercentage ook in de praktijk grote variatie vertoont. Opgedeeld in vier groepen varieerde het vervangingspercentage van gemiddeld 23 % naar gemiddeld 36,6 %. Voor een bedrijf met 62 melkkoeien maakt dat het verschil tussen 15 of 24 koeien vervangen per jaar. In de praktijk blijkt dat melkveehouders met een laag vervangingspercentage in verhouding met het aantal jonge dieren dat ze nodig hebben toch vrij veel jongvee opkweken.

Hoe het verschil maken

De verschillen zijn duidelijk en de voordelen om te streven naar een lager vervangingspercentage zijn dat ook. Veel factoren hebben echter een invloed op het vervangingspercentage. De brochure somt een aantal beïnvloedbare managementfactoren op.

Voeding

70 tot 80 % van de ziektes bij koeien zou ontstaan in de transitieperiode: de periode van drie weken voor het afkalven tot vier weken na het afkalven. In het begin van de lactatie bevindt de koe zich in een negatieve energiebalans. Het is van belang om deze periode zo vlug mogelijk door te komen, en dus de koe zo goed mogelijk te voederen. Voldoende energiedicht voeder is hier- bij van belang, ook al aan het einde van de dracht, de zogenaamde ‘close-upperiode’. Tijdens die laatste tien dagen voor de kalving verlaagt het voederopnamevermogen van de koe, terwijl er een toegenomen nutriëntenbehoefte is voor de biestmelkvorming en de ontwikkeling van de vrucht.

Jongveeopfok

De jongveeopfok is de basis voor een lange levensduur. De eerste twee weken zijn daarbij cruciaal voor een lang leven. Volgens de auteurs kan een achterstand opgelopen in die twee weken later nooit meer ingehaald worden. Een hogere groei in de eerste maanden zorgt voor meer weerstand, minder werk bij de opfok, een vroegere inseminatie en een betere uieraanleg. Uit onderzoek blijkt dat zware vaarzen beduidend meer kans hebben om de derde lactatie te beëindigen (40 % ten opzichte van 27 % voor de lichtste vaarzen).

Vruchtbaarheid

Eén van de belangrijkste oorzaken van het afvoeren van een melkkoe is het niet meer drachtig geraken. En dat ligt niet altijd (alleen) aan de koe. Boeren houden vaak te weinig gegevens bij in verband met inseminaties of dekkingen. Of het op papier of via de computer/smartphone gebeurt, is ondergeschikt aan de nauwgezetheid waarmee het gebeurt. Daarnaast is een goede bronstdetectie onontbeerlijk. De norm is driemaal daags gedurende 20 minuten controleren op tochtigheid. Wie hier niet toe komt, kan een beroep doen op sensoren of stappentellers.

Uiergezondheid

Is vruchtbaarheid een belangrijke factor die het al dan niet afvoeren bepaalt, dan is uiergezondheid dat zeker ook. Uierontstekingen zijn onvermijdelijk, maar het is zeker dat een goed management een wereld van verschil kan maken. Mirakelmaatregelen zijn er niet, maar wie de basisregels inzake hygiëne toepast, kan al veel bereiken. Het M-team van de Gentse Faculteit Diergeneeskunde (Ugent) heeft deze in een ‘kapstok’ opgelijst. Naast het zorgen voor een propere omgeving is onder andere ook een degelijk onderhoud van de melkmachine een aandachtspunt.

Klauwgezondheid

Wanneer de poten van de koe niet meer mee willen, dan loopt het fout. Klauwproblemen hebben een invloed op de melkproductie, tussenkalftijd, behandelkosten en pensverzuring. Een infectie zoals Mortellaro kan hiervan aan de basis liggen, maar er zijn ook niet-infectieuze aandoeningen. Ook hier geldt dat voorkomen beter is dan genezen. Het optimaliseren van de huisvesting en stalhygiëne, een gezonde voeding en een goed klauwkapschema kunnen veel problemen voorkomen.

Huisvesting en hygiëne

Als een koe lang moet meegaan, dan moeten de omstandigheden in orde zijn. Voldoende ruimte, ventilatie en licht zijn onontbeerlijk. Overbezetting betekent stress, vooral voor de dieren van een lagere rangorde, vaak de vaarzen. Nederlands onderzoek suggereert dat koeien die beweid worden langer leven dan koeien die op stal blijven. Voor op stal blijvende koeien moet de huisvesting dus zéker in orde zijn.

Fokkerij

Nieuwe technieken zoals genomic selection bieden fokkerijorganisaties extra mogelijkheden om langleefbaarheid in hun berekeningen en voorspellingen op te nemen. De resultaten hiervan, in combinatie met een constant verbeterd management, zouden zich in de nabije toekomst in de levensproductieresultaten moeten laten zien.

Meer weten?

Wie meer wil weten over het verhogen van de levensproductie bij melkvee kan hiervoor de uitgebreide brochure ‘Levensproductie bij melkvee’ raadplegen. Deze is sedert april op de website van het departement Landbouw en Visserij te downloaden. De snelste weg naar die brochure is het intikken van ‘levensproductie bij melkvee’ in uw internetzoekmachine.

Meest recent

Meest recent