Vorige week hadden we het in deze rubriek over de bladverliezende Euonymussen, met hun fraaie vruchten en hun vaak spectaculaire herfstkleuren. Vandaag zetten we graag de bladhoudende soorten in de kijker. Zij worden massaal gekweekt en vinden vlot hun weg naar terras en balkon. Maar ook als tuinplant hebben ze heel wat potentie.
Binnen het geslacht Euonymus groeien de bladhoudende of wintergroene soorten duidelijk trager dan hun bladverliezende soortgenoten. Afhankelijk van de soort kunnen ze in de tuin worden toegepast als bodembedekker, klein of halfhoog haagje, randbeplanting in de border, solitair en zelfs als klimplant.
Algemeen kunnen we stellen dat de bladhoudende Euonymus soorten, zeker de bontbladige, behoefte hebben aan een zonnige en beschutte (vooral de variëteiten van E. japonicus) standplaats, hoe meer zon hoe beter de bonte kleuren zich ontwikkelen. Qua bodemeisen is de kardinaalsmuts een makkelijke plant: ze groeien in iedere normale tuingrond die voldoende vocht doorlatend is met een voorkeur (maar geen noodzaak) voor licht kalkrijke gronden.
Euonymus fortunei
Van nature komt deze plant voor in Azië en heeft daar een zeer groot verspreidingsareaal gaande van Pakistan en Indonesië tot in Noord-China en Korea. Dat maakt dat deze soort in de natuur heel variabel is. De planten die bij ons in cultuur zijn, en de vele varianten, zijn vooral afkomstig van uit Japan geïmporteerde moederplanten. De twijgen van deze soort zijn rond, soms gegroefd en meestal bruin of donkergroen van kleur. Het blad is zeer variabel, meestal eivormig (2 tot 6 cm lang en 1 tot 4 cm breed) en vaak bontgekleurd. In juni en juli verschijnen de onopvallende, groenig witte bloemen die gevolgd worden door 5 tot 6 mm grote roomwitte tot geelbruine vruchten.
Net zoals klimop kent deze soort een juveniele vorm (rankende takken met wortelvorming) en een adulte vorm (struikvormige groeiwijze). De groeiwijze varieert – net als bij klimop – van kleine struik of over de grond kruipende bodembedekker tot matig groeiende, zelfhechtende klimplant. Alle variëteiten kunnen gemakkelijk gesnoeid worden om de hoogte te beperken en de breedtegroei te stimuleren. Als gevolg van de groeiwijze en het bontgekleurde blad werden heel wat goede, voldoende winterharde cultivars er uit geselecteerd.
‘Coloratus’ wordt meestal aangeboden in de juveniele vorm dus met rankende takken en is dan een mooie bodembedekkende soort. Op plaatsen waar de plant niet gesnoeid wordt, ontwikkelen zich adulte, niet rankende, rechtop groeiende takken die vanaf augustus rijk bloeien, gevolgd door een groot aantal witte bessen. In het najaar en de winter verkleurt het groene blad aan de bovenzijde bronskleurig terwijl de onderzijde opvallend purper kleurt.
‘Emerald Gaiety’ een van de meest gekweekte varianten met een zilverbont-grijsgroen vrij groot blad dat rozeachtig verkleurt in de winter. Deze variëteit heeft een spreidende groeiwijze, wanneer de kruipende takken niet geschoren worden ontwikkelen zich hierop rechte, opgerichte twijgen die men mooi in vorm kan snoeien tot een solitair plant of tot een halfhoog (125 cm) haagje.
‘Harlequin’ is een dwergstruikje met een spreidende groeiwijze dat vooral geschikt is als pot- en balkonplant. De eerder kleine, breed elliptische bladeren zijn sterk roomwit gespikkeld en gevlekt. De top is vaak geheel roomwit. De winterhardheid is eerder matig.
‘Sunspot’ is een variant met donkergroen blad met een gele vlek langsheen de middennerf van het blad. Het is een laagblijvende, dicht vertakte, bossige struik met gele en geelgroene twijgen. Door zijn trage groei een ideale bodembedekker voor de kleine tuin.
Euonymus japonicus
Samen met E. fortunei is dit de meest gekweekte bladhoudende kardinaalsmuts. Van nature, haar naam zegt het al, komt ze voor in Japan, waar ze groeit in de kustgebieden in een warmgematigd klimaat. Als gevolg hiervan zijn slechts een beperkt aantal variëteiten uit het omvangrijke assortiment bij ons voldoende winterhard. Zet deze planten op een beschutte groeiplaats buiten het bereik van koude Noord- en Oostenwinden of zorg voor een goede bescherming tijdens aanhoudende vorstperiodes.
In tegenstelling tot E. fortunei wortelen de twijgen van deze soort niet en is de groei opgaand (geen juveniele groei). De plant groeit uit tot een kleine struik of boom met een grijsachtig bruine bast en wordt bij ons vooral toegepast als (op vorm gesnoeide) solitairplant of als kuipplant. Deze soort is vanwege zijn goede zouttolerantie goed te gebruiken in kustgebieden. De leerachtige bladeren (5 tot 10 cm lang en 3 tot 5 cm breed) zijn langwerpig eirond tot ovaal met een donkergroene bovenzijde en een wat lichter gekleurde onderzijde. De bloei, die ook bij deze soort ondergeschikt is aan de sierwaarde van bladeren, valt in juni-juli en wordt gevolgd door 4-hoekige roze vruchten.
‘Ovatus Aureus’ een oude en nog steeds veel gekweekte variëteit met een redelijke winterhardheid. Het frisgroene blad heeft een grillige, onregelmatige goudgele blad-rand, die vooral in het voorjaar heel spectaculair is. Het is een dicht en breed opgaand groeiende struik die op 10 jaar tot 1 m hoog wordt.
‘Albomarginatus’, ‘Argenteovariegatus’ en ‘Aureomarginatus’ zijn variëteiten met groene bladeren met een respectievelijk witte, zilverwitte en goudgele rand.
‘Bravo’ de meest winterharde variëteit met een brede, piramidale groeiwijze (tot 2 m hoog) en een glimmend donkergroen blad met een zilverwitte zoom.
‘Microphyllus’ een zeer traag groeiende struik die uiteindelijk 60 tot 80 cm hoog kan worden met kleine, langwerpige, groen blinkende blaadjes. Er zijn ook varianten van ‘Microphyllus’ met witgerande en geelgerande blaadjes.