Een goede oogst start steeds met een goede bodem. En die creëer je door onder andere voor een juiste koolstofbalans te zorgen. Vruchtwisseling is één manier, en wel een belangrijke. In een proef waar de vlinderbloemigen rode klaver en luzerne met elkaar worden vergeleken, werd gekeken naar de opbrengstresultaten. Ook zocht men naar een geschikte teelt die men ervoor kan zaaien.
Organische stof is een must om een goede bodemstructuur te verkrijgen en het gewas goed te laten ontwikkelen. Mengmest voeren is een optie om het organische stofgehalte op peil te houden, maar daar staan meer beperkingen op. Groenbemesters zijn een eenvoudige manier om organische stof aan te brengen, maar ook andere niet dierlijke bronnen zijn de moeite waard. De Hooibeekhoeve onderzocht daarom wat de beste manier was. Ten slotte werd stilgestaan bij verschillende wijzen van grondbewerking.
An Schellekens en Gert Van De Ven, die respectievelijk de voedergewassen gras en maïs onderzoeken, gaven een rondleiding op de proefvelden.
Rode klaver versus luzerne
Het Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) gaf al in 2015 aan dat in het kader van vergroening een derde teelt verplicht is, naast gras en maïs. Dit en ook vanwege het principe van een ecologisch aandachtsgebied (EAG) werd voor een reinteelt van vlinderbloemigen gekozen: namelijk luzerne en rode klaver.
Veel boeren kopen gedroogde luzerne al aan om structuur en eiwit aan te brengen. In principe is onze zandgrond goed voor de teelt van rode klaver. Luzerne heeft een zwaardere bodem nodig. “Hier kozen we ervoor om luzerne en rode klaver met elkaar te vergelijken. Ook hebben we een mengsel rode klaver - luzerne als object toegevoegd”, vertelt An Schellekens.
Het droge voorjaar van 2015 zorgde ervoor dat de opbrengst in het zaaijaar niet optimaal was. Na een goede eerste snede deed de uitzonderlijke regenval in 2016 de luzerne volledig verdwijnen. De rode klaver daarentegen bracht 13,3 ton droge stof op. In het najaar werd de luzerne herzaaid met het mengsel van luzerne en rode klaver. De rode klaver behaalde in zijn 3e teeltjaar tot nu toe (begin juli) net geen 7 ton droge stof in 2 snedes. Wat in het algemeen duidelijk is, is dat het mengsel niet meer opbrengt dan luzerne of rode klaver apart.
Verschillen tussen voederwaardes van luzerne en rode klaver zijn kleiner dan de verschillen door het gewasstadium. Net als bij gras betekent jonger maaien een beter verteerbaar gewas met meer eiwit, maar minder opbrengst. 1 tot 2 keer per jaar moet het gewas wel goed in bloei komen, zodat de wortels hun reserves kunnen aanvullen.
Naar nitraatrest toe scoren de teelten net zoals gemaaid grasland zeer goed. Ook is het wel oppassen geblazen na scheuren. Daar waar de door de regenval mislukte luzerne werd gescheurd en in het warme najaar van 2016 werd herzaaid zaten de nitraatresten boven de norm.
... na zomergerst
De verplichting van de derde teelt was al één reden waarom de Hooibeekhoeve voor zomergerst koos. Ook andere redenen beïnvloedden de keuze, vervolgde An Schellekens: “We zijn veel bezig met vruchtwisselingsprojecten, om de bodem optimaal gezond te houden en voldoende organische stof in de bodem te houden. Vaak komen er vlinderbloemigen aan te pas. Om die tijdig te kunnen inzaaien moet men een teelt hebben die men tijdig kan oogsten. Maïs is vaak net te laat. Granen zijn goed omdat die meer organische stof in de bodem achterlaten in vergelijking met een monocultuur maïs, zeker zonder groenbemester.
In de Kempen wordt niet voor de beste percelen gekozen om granen op te telen. Vaak gaat het over de nattere percelen. Wintergranen zoals wintertriticale zijn gevoelig aan plasvorming in de winter. Bovendien kan men ze moeilijk bemesten met drijfmest. Dat is niet zo bij zomergerst. Het is een korte teelt. Gerstestro doet het daarenboven beter als voederstro. Ten slotte is er weinig ziekte- en onkruidbestrijding nodig. Het enige nadeel is de lagere opbrengst ten opzichte van wintergraan.”
Kiezen voor groenbedekkers
In het kader van het demonstratieproject ‘Meer groenbedekkers, meer maïs’ legde de Hooibeekhoeve een proef aan met groenbedekkers. Het is namelijk de gemakkelijkste manier om aan het organische stofgehalte van de bodem te werken. Aangezien maïs laat geoogst wordt, kunnen groenbedekkers pas laat worden ingezaaid. Het gevolg daarvan is een slechtere ontwikkeling van de groenbedekkers en een lagere bijdrage aan organische stof naar de bodem toe.
Een oplossing zou zijn om maïs vroeger te oogsten. In 2015 en 2016 werden er maïsrassen van verschillende vroegheidsklasse uitgezaaid. Deze rassen werden op drie tijdstippen geoogst. Het ultravroeg ras (FAO 160) kon half september geoogst worden bij een drogestofpercentage van ca 36%. Direct na de oogst werd er een groenbedekker gezaaid. Uit de proeven bleek dat hoe vroeger de zaaidatum valt, des te hoger de opbrengst van de groenbedekker is.
Na de maïs werden zes verschillende mengsels van groenbedekkers ingezaaid: Italiaans gras (referentie), Italiaans gras - rogge, gras - klaver, rogge - gras - klaver - wikke, een mengsel van kruisbloemigen mosterd - bladraap, japanse haver - wikke. Na twee jaar proef waren de tendensen dat gras en granen qua blad- en wortelmassa nog de meest zekere groenbedekkers zijn na maïs. Gras doet het goed bij natte winter, en rogge bij strenge winter. Ook wikken zijn beloftevol. Ten slotte bleek de ontwikkeling van kruisbloemigen en klavers vooral bij een late zaai te beperkt.
Een tweede oplossing volgens de Hooibeekhoeve is om de groenbedekkers gelijktijdig in de maïs te zaaien. Als groenbedekker koos men voor rietzwenkgras. Uit proeven van 2015 bleek immers dat het effect op de maïsopbrengst beperkt was en dat het nitraatresidu over de twee jaar 5 keer lager lag dan bij zaai na de maïsoogst. De enige problemen bij het inzaaien van rietzwenkgras zijn de aanpak van grasonkruiden en het onderwerken ervan, aangezien het stevig groeit.
... of andere koolstofrijke materialen?
Ook werd geopteerd om verschillende objecten aan te leggen waar steeds een ander organisch materiaal werd aangebracht. Zo ziet men toekomst in houtsnippers, die voor de proef in twee dosissen werd aangebracht: 150 m³/ha en 80 m³/ha. Het materiaal is afkomstig van snoeiwerken, en mag enkel loofhout bevatten en geen dennenhout. Hieruit bleek dat de CN-verhouding praktisch dezelfde is als die van stalmest en strorijke stalmest, afkomstig uit de stroboxen. Een ander object dat aanlag, was er een met natuurmaaisel, dat resten van gras, biezen, riet,... bevat. Dit werd toegediend aan een dosis van 28 ton/ha en had een lagere CN-verhouding. Dit was een zeer luchtig product om te verspreiden, en lag dus zeer dik. Hierdoor was het moeilijk om het onder te werken, want onderploegen was geen optie. Dit is toch gelukt door het eerst fijn te malen met een klepelmaaier en het daarna onder te frezen.
“De verschillende producten hebben een specifieke werking en ook de verschillende CN-verhoudingen vragen een andere aanpak qua stikstoftoediening. Daarom werden dwars over de producten nog verschillende bemestingen gelegd”, gaat Gert Van De Ven door. Volgend jaar weet men meer over de resultaten van de proef.
Gaan voor de juiste bodembewerking
Sinds 2007 lopen er al bodembewerkingsproeven op de Hooibeekhoeve. In 2014 werd gestart met een proef met vijf objecten: ploegen, spitfrezen, niet kerend diepe grondbewerking met zaaibed, niet kerend ondiepe grondbewerking en als vijfde object striptill. Uit de resultaten van 2014 en 2015 bleek dat het opbrengstniveau van niet kerende grondbewerking, spitfrezen en ploegen op dezelfde lijn lag. Enkel de striptill lag qua opbrengst 6 % lager.
Striptill werd in 2015 in een aparte proef gecombineerd met het onderwerken van mest, wat een opbrengstverhoging gaf van 15 % ten opzichte van ploegen. Daarom werd in 2016 beslist om striptill op te splitsen in enerzijds bemesten in de rij en anderzijds mest volleveld bemesten en dan striptill over. Ook spitten werd uitgesplitst in spitfrees (roterend spitten) en de krukasspit. Niet kerend diepe grondbewerking is uitgesplitst in ‘met’ of ‘zonder’ zaaibedbereiding. Zonder zaaibedbereiding krijgt men een grover en minder egaal zaaibed. 2016 was echter extreem qua weer, waardoor de opbrengsten gehalveerd waren. Na bewerken met de spitfrees werd hier de hoogste opbrengst uit gehaald, zo’n 14 % meer dan ploegen. Krukasspit haalde zo’n 9 % meer opbrengst in vergelijking met ploegen. Niet kerende grondbewerking had een duidelijk mindere opbrengst. De diepere bewerking bereikte 8 % minder en de ondiepe opbrengst zelfs 14 % minder opbrengst dan ploegen. Ten slotte scoorde de striptill ook minder: de opbrengst was 6 % lager dan ten opzichte van ploegen. Mest in de rij gaf niet het verhoopte resultaat op het perceel waar drie jaar na elkaar striptill gebeurde. In een proef waar voor het eerste jaar striptil gebeurde, was er wel een meeropbrengst. Bij de voederwaarde was er de tendens dat bij ploegen de verteerbaarheid en het zetmeelgehalte lager is.
Bij een proef in 2017, die loopt in kader van het Interregproject Levende Bodem, werd ploegen,spitfrezen, krukasspit en niet-kerende bodembewerking herhaald.
Bij tellingen van onkruid telde men bij niet-kerende bodembewerking 1.300 planten/m². Ploegen en spitfrees telden het minste aantal planten per m² (115-200).
M.V.