De doelstelling van het project is de rendabiliteit van de grondgebonden slachtlamproductie door te lichten. De coördinatie gebeurde door de vzw Vlaamse Schapenhouderij (VSH), en de partners zijn DGZ (Dierengezondheidszorg Vlaanderen) en KULeuven Technologiecampus Geel.
De bevraging
Bert Driessen gaf toelichting bij de uitgevoerde enquête. Er werden 300 bedrijven aangeschreven, er kwamen 78 antwoorden. Bedoeling van de bevraging was een beeld te krijgen of en hoeveel er op schapenbedrijven genoteerd wordt zowel wat foktechnische gegevens als bedrijfseconomische gegevens betreft.
Het resultaat was eerder teleurstellend. Er worden beperkt technische kengetallen bijgehouden. Idem voor economische kengetallen, en de cijfers worden te weinig gebruikt om het bedrijf bij te sturen. Er zijn op weinig bedrijven managementsprogramma’s in gebruik.
Boekhoudresultaten
Vervolgens gaf André Calus (VSH) een beeld van de beschikbare boekhoudresultaten van schapenbedrijven. Het gaat om bedrijven met 70 à 100 ooien. De inkomsten liggen tussen 195 en 210 €/ooi. De variabele kosten en de vaste kosten zijn vrij gelijkaardig en liggen elk tussen 110 en 120 €/ooi. De totale kosten liggen tussen 210 en 220 €/ooi.
Conclusie is dat de slachtlamproductie weinig of niet rendabel is. Er zijn ook bedrijven die zwaar negatief gaan qua arbeidsinkomen. Belangrijke factoren zijn het feit of er al of niet nog gebouwen af te schrijven zijn, of er veel krachtvoeder gevoederd wordt, en of er veel veeartsenijkosten zijn.
Het rendabiliteitsmodel
Om een beter inzicht te krijgen in de rendabiliteitsfactoren werd een rendabiliteitsmodel ontwikkeld voor een slachtlam-producerend bedrijf. Het model is beschikbaar voor elke schapenhouder en elke geïnteresseerde via de website van de VSH, via de link www.VSH.be onder het demo-project rendabiliteit.
Het model kan door iedereen gedownload worden om zelf te gebruiken. Het is een excel-bestand waarin alle essentiële bedrijfsgegevens door elke schapenhouder op maat van zijn bedrijf kunnen aangepast worden en waar dan finaal het arbeidsinkomen per ooi wordt berekend. De bepalende bedrijfseigen factoren zijn de foktechnische resultaten, die tot een aantal verkoopbare lammeren per ooi per jaar leiden. Daarnaast zijn belangrijk: de gerealiseerde groei bij de lammeren, het voederverbruik, maar vooral de hoeveelheid gebruikt krachtvoeder en de kostprijzen voor gras, voor wintervoeding (voordroog of hooi) en voor het krachtvoeder.
Dikwijls wordt in een rendabiliteitskader vergeten dat ook de afschrijvingen voor gebouwen en materieel en de interesten op het geïnvesteerd kapitaal moeten meegerekend worden. De kosten voor voedselveiligheid worden vaak onderschat, maar wegen zwaar door voor kleine bedrijven. En finaal zijn de verkoopprijzen voor de lammeren, voor de wol en voor de reforme (oude) ooien bepalende elementen aan de inkomstenzijde. In de diverse bladen van het excell-bestand zijn richtwaarden aanwezig, maar deze kunnen dus gewijzigd worden om voor een specifiek bedrijf de exacte kosten-opbrengsten-configuratie in het model te stoppen.
Voorbeeld
Om te illustreren hoezeer het aantal verkoopbare lammeren kan variëren geven we een drietal bedrijfssituaties, daarbij gaan we uit van een bedrijf met 100 ooien. In de eerste tabel ziet u de parameters die bij elk van de drie voorbeelden horen.
Bij de berekeningen van het voederverbruik wordt uitgegaan van de veevoedertabellen/- normen van CVB Nederland. Voor de kostprijzen van het ruwvoeder wordt de berekening van het Landbouwcentrum Voedergewassen (LCV) gebruikt.
In een standaardsituatie ziet de verdeling van de opbrengsten eruit als in de eerste figuur. De verdeling van de kosten wordt weergegeven in de tweede.
Wat is de impact van bepaalde wijzigingen op het arbeidsinkomen?
Het gemiddeld niveau van het arbeidsinkomen per ooi is één zaak. Maar voor de schapenhouder is het belangrijk zich bewust te zijn van de wijzigingen die het arbeidsinkomen per ooi zal ondergaan wanneer bepaalde bedrijfsfactoren gaan veranderen. Hier komt de managementscapaciteit van de schapenhouder om de hoek kijken. Uit de onderlinge verhouding tussen deze wijzigingsgetallen zal blijken waarnaar met prioriteit aandacht moet gaan om tot een beter arbeidsinkomen te komen. U kan dit volgen in de tweede tabel.
Krachtvoeder
Enkele cases waaruit de impact van hoeveelheden krachtvoeder of melkpoeder blijkt op het arbeidsinkomen:
In het model is voorzien dat de lammeren elke dag 200 à 300 gram krachtvoeder krijgen.
Geeft men de lammeren 100 gram per dag meer of minder krachtvoeder dan betekent dit 2,92 €/ooi arbeidsinkomen in min of plus. Geeft men de lammeren vanaf 30 kg geen krachtvoeder meer dan stijgt het arbeidsinkomen met 5,50 €/ooi, op voorwaarde dat de groei niet aangetast wordt en de lammeren toch voldoende slachtrijp kunnen afgeleverd worden. Meestal zal men de laatste weken vóór verkoop wat krachtvoeder geven om ze slachtrijp te krijgen.
In het model voorzien we voor de lammeren die kunstmatig worden opgekweekt dat ze maximaal 1 liter kunstmelk per dag krijgen. Onderzoek (zie verder) heeft uitgewezen dat daarmee een behoorlijke groei kan bekomen worden. Indien men de kunstmelkgift tot 2 liter per dag per lam opvoert, dan daalt het arbeidsinkomen per ooi met 2.30 €.
Geeft men de ooien in de laatste fase van de dracht 300 g krachtvoeder per dag ipv 200 gram, dan daalt het arbeidsinkomen met 2.30 € per ooi per jaar.
De voederprijzen
In het model is uitgegaan van een gras-kostprijs van 0,11 €/kg droge stof. Voor voordroog wordt 0,17 €/kg DS aangerekend en voor krachtvoeder 0.29 €/kg. Voor de ruwvoederkosten hebben we ons gebaseerd op de berekening van het LCV, het landbouwcentrum voor voedergewassen. Stijgt de graskostprijs met 0,01 €/kg DS dan daalt het arbeidsinkomen met 5,80 €/ooi. Stijgt de voordroogkostprijs met 0,01 €/kg dan daalt het AI met 1.84 €/ooi.
De impact van de krachtvoederkosten is hoog. In het model wordt uitgegaan van 0,29 €/kg. Maar in de praktijk wordt er krachtvoeder verkocht aan 0,40 €/kg. Stijgt de krachtvoederkost per kg met 10 cent dan daalt het AI/ooi met 8.1 €. Dus een marktprospectie naar een goedkoop krachtvoeder is meer dan lonend.
Gebouwen en uitrusting
Zolang gebouwen moeten afgeschreven worden heeft dit een belangrijke invloed op het arbeidsinkomen.
Stel dat voor 100 ooien een stal ter waarde van 35.000 euro gebouwd wordt, dan betekent dit dat gedurende de afschrijfperiode van 20 jaar er per ooi per jaar 17,5 euro dient afgeschreven te worden. Vanaf het eenentwintigste jaar kan het arbeidsinkomen zo met 17,5 €/ooi stijgen.
De kosten voor voedselveiligheid
Sinds de dioxinecrisis zijn een reeks maatregelen genomen om alles traceerbaar te maken en tot een hoge voedselveiligheidsstatus te komen. Maar Sanitel, DGZ, FOD, Rendac en FAVV sturen jaarlijks hun factuur. Voor 100 ooien komt dit op 4,62 €/ooi. Voor 20, 50, of 200 ooien is de kostprijs per ooi per jaar resp. 17,42; 7,82 of 3,02 €/ooi per jaar. Concreet betekent dit dat kleine bedrijven van 20 of 50 ooien hier erg zwaar benadeeld worden. En hun arbeidsinkomen quasi verliezen of in het rood gaan omwille van deze (buitensporige) kost. Dit heeft alles te maken met de ongenuanceerde jaarlijkse bijdrage voor het FAVV. Een modulatie in functie van bedrijfsgrootte is meer dan aangewezen.
Impact van de opbrengstprijzen op het arbeidsinkomen
Verkoopprijs lammeren plus of min 0,10€/kg levend betekent 6,60 €/ooi per jaar arbeidsinkomen. Verandert de prijs voor de reforme (oude) ooien met 10 €/stuk dan is dit 1,90 € AI/ooi. Verandert de wolprijs met 0,10 €/kg dan verandert het AI/ooi met 0,41 €.
In zijn besluiten was de heer Calus erg duidelijk. De bepalende factoren voor het niveau van het arbeidsinkomen per ooi zijn vooral de volgende: Het al of niet laten dekken van de ooilammeren, de worpgrootte, de groei, beheersen van de krachtvoeder- en melkpoederhoeveelheden, de voederkostprijzen (vooral wat zomervoeding en krachtvoeder betreft, zorg voor de weideuitbating of/en (gratis) uitbesteden van dieren op andermans grond).
Verder weegt ook de afschrijving van gebouwen zwaar door, net als de kosten voor voedselveiligheid (die vooral de kleine bedrijven benadelen). Een zo goed mogelijk lammerprijs ontvangen is cruciaal. Bedrijven zonder hectaresteun zijn sterk benadeeld.
Aandacht voor de lammeren
Eva Van Mael van DGZ gaf tijdens de studienamiddag verder inzichten mee in verband met een goed biestbeleid en besloot dat het belangrijk is om bij voorkeur biest van eigen moeder geven en de biestkwaliteit regelmatig na te gaan (colostrometer, refractometer). Veel, vlug, vers en vaak laten drinken telt, het beste is een sonde te gebruiken als het lam weigert te drinken.
Ook de vaccinatie en optimale voeding van de ooi mogen niet uit het oog worden verloren. Het biestbeleid dient regelmatig geëvalueerd te worden. In een tweede deel gaf ze een beeld van de oorzaken van lammerdiarree, de preventie en de behandeling.
Hoe de rendabiliteit verbeteren ?
Het tweede deel van de studiedag handelde over het verbeteren van de rendabiliteit door kostenbeheersing of door nieuwe oriëntaties zoals terreinbeheer of kort ketenafzet. Achiel Tylleman illustreerde met cijfers en beelden hoe men de stal efficiënt en relatief goedkoop kan inrichten. Hij gaf enkele interessante cijfers voor de stalinrichting.
De voederbaklengte voor ooien is 40 à 50 cm, voor een lam van 35 kg is dit 32 cm. In de stal moet men 1,30 m² voorzien voor een drachtige ooi, tot 1,80 m² voor een ooi met lammeren en een kraamhok dient ongeveer 2 m² te zijn. Lammeren van 6 weken hebben een staloppervlakte van 0,40 m² nodig. Verder noteerden we dat een schapenstal per volwassen dierplaats 325 € kost.
Bet Driessen (KULeuven) besprak het beheersen van de kosten voor kunstmatige opfok en de bijhorende groei. Belangrijk voor de praktijk is dat hij aantoonde dat lambarlammeren maximaal 1 liter kunstmelk per dag moeten krijgen en ze toch, mits tijdig krachtvoer en ruwvoeder beschikbaar gesteld wordt, een goede groei kunnen realiseren.
Achiel Tylleman besprak de mogelijkheden van beheer als alternatief om een leefbaar inkomen te realiseren op een schapenbedrijf. Zijn belangrijkste besluit was dat in beheersituaties die arbeid vragen, de arbeid ook moet vergoed worden. Dit besef is bij terreinbeheerders nog niet altijd aanwezig.
Tenslotte belichtte André Calus de mogelijkheden van het opbouwen van korte ketenafzet om tot een valabel arbeidsinkomen per ooi te komen. Dit kan, mits men zelf de prijs voor het lamsvlees durft stellen en werk maakt van de uitbouw van een klantenbestand. Korte keten uitbouwen vraagt tijd, brengt nieuwe kosten met zich, maar finaal kan dit tot een leefbaar arbeidsinkomen leiden.
In een volgend demo-project zullen de projectpartners het gegeven korte keten verder onder de aandacht brengen.
André Calus