De minerale stikstof die de groenbedekker opneemt, is afkomstig van de reststikstof van de voorgaande teelt, de stikstof die mineraliseert uit de organische stof en de stikstof die vrijgesteld wordt uit ondergewerkte oogstresten. Onder gunstige omstandigheden en bij een tijdige inzaai kunnen groenbedekkers tot meer dan 100 kg N/ha vastleggen. Een algemene vuistregel is dat een – goed ontwikkeld – bladrijk vanggewas per cm bovengrondse vegetatie 1 kg N/ha kan opvangen. Grasachtigen kunnen per cm bovengrondse vegetatie zelfs tot 2,5 kg N/ha opvangen. Dat is de groenbedekker in zijn functie van ‘vanggewas’.
Gerichte en oordeelkundige bemesting, op basis van de perceelseigenschappen en gewaskenmerken blijft de basisvereiste om tot een laag nitraatresidu te komen. Werk daarom zo veel mogelijk met bemestingsadviezen, op basis van bodemstaalnames.
Groenbedekker als bron van voedingselementen
Als de groenbedekker zijn functie als vanggewas vervuld heeft en ondergewerkt wordt, dan geeft de groenbedekker zijn opgenomen voedingselementen gedeeltelijk opnieuw vrij. Dat is de groenbedekker in zijn functie van ‘groenbemester’. Hoeveel stikstof er effectief vrijkomt, hangt af van het type van groenbedekker, de ontwikkeling ervan en het tijdstip van onderwerken. Maar als vuistregel kun je onthouden dat ongeveer 1/3de van de stikstof die het vanggewas heeft opgenomen, opnieuw beschikbaar wordt voor de volgteelt. Zo zorgt bijvoorbeeld het inwerken van een gele mosterd van 100 cm, voor een vrijstelling van 33 eenheden stikstof voor de volgteelt. Hou hiermee rekening bij de volgende bemesting en bespaar op je nutriëntengift.
Naast de hoeveelheid speelt ook de vrijstellingssnelheid een rol. Zo geven grasachtige groenbedekkers hun stikstof iets trager vrij. Als de volgteelt een vroege opname van stikstof vereist, werk je de bladrijke groenbedekker het best een tweetal weken voor het zaaien of planten in en een grasachtige groenbedekker een viertal weken ervoor. Als de volgteelt een late stikstofopname vereist, kan de grasachtige groenbedekker een tweetal weken voor het zaaien of planten worden ondergewerkt en is een bladrijke groenbedekker minder geschikt.
Groenbedekkers ten voordele van een vruchtbare bodem
Groenbedekkers zijn van vele markten thuis. Door hun snelle ontwikkeling, onderdrukken ze het onkruid. Bovendien houdt na het diepgronden, bij een tijdige inzaai, een diepwortelende groenbedekker de bodem verder open. Ook is een groenbedekker een ideale maatregel tegen erosie. Door de bedekking van de bodem, wordt de snelheid van de regendruppels gebroken en verbetert de infiltratie van het water. Groenbedekkers met een fijne beworteling, zoals de grasachtigen en facelia, breken de grote bodemkluiten open en beschermen tegelijkertijd tegen een te fijne verbrokkeling.
In streken met een minder uitgebreide teeltrotatie, kunnen groenbedekkers ingezet worden om die te verruimen. Dat is uiteraard goed voor de bodemkwaliteit. Grasachtige groenbedekkers kunnen bovendien gebruikt worden als ruwvoer.
Een goed ontwikkelde groenbedekker is een bijkomende bron van organische stof. Daardoor dragen ze ook bij aan een actief en divers bodemleven. Indicatieve cijfers van de aanvoer van effectieve organische koolstof (EOC) door groenbedekkers, vind je in de tabel. Effectieve organische koolstof is de koolstof die één jaar na toediening nog aanwezig is op het perceel. Het is die fractie van de koolstof die bijdraagt aan het verhogen van het koolstofgehalte van een perceel.
Werken aan de structuur en het organische stofgehalte van je bodem is ook werken aan het ‘kapitaal’ van je bodem. Een bodem in goede gezondheid laat een betere opname van de aanwezige nutriënten (waaronder stikstof) toe, met over de jaren heen een betere oogst tot gevolg.
Enkele aandachtspunten
In het algemeen zaai je een groenbedekker het best zo vroeg mogelijk in. De stikstofopname zal hierbij het hoogste zijn en ook andere positieve eigenschappen hebben baat bij een tijdige inzaai. Bij een vroege inzaai, kun je een lagere zaaidichtheid hanteren en heb je een lager risico op slakken in de volgteelt. Een laat gezaaide winterharde soort kan wel een belangrijke ontwikkeling kennen in het volgende voorjaar, wat dan interessant is als een late teelt volgt.
Groenbedekkers kunnen de verspreiding van ziekten of plagen bevorderen, of net tegengaan. Daarnaast zijn er ook verschillen tussen de groenbedekkers in structuurgevoeligheid, snelheid van ontwikkeling, diepte en intensiteit van het wortelgestel, vorstgevoeligheid en aanbreng van organische stof. Een mengsel van groenbedekkers laat toe om verschillende kenmerken te combineren. In het Interregproject ‘Leve(n)de Bodem’ werd een tool ontwikkeld waarmee je als landbouwer aan de slag kunt gaan om de meest geschikte groenbedekker te kiezen. Hierover lees je meer in een volgend artikel.
Probeer rekening te houden met de vochthuishouding van je perceel. Een laat gezaaide winterharde soort die wordt gevolgd door een latere teelt, zorgt voor een snelle uitdroging van de bodem op droge percelen. Je vernietigt de groenbedekker dan best een viertal weken voor het zaaien. De grote massa aan afgestorven groenbedekkers, zal de bodem langer nat houden. Aan de andere kant kun je een grasachtige groenbedekker beter vermijden op percelen die te traag opdrogen en waarop een vroege volgteelt komt. Die zorgt er namelijk voor dat de bodem in het voorjaar trager zal opdrogen.
Het wordt ook aangeraden om een groenbedekker te verkleinen en licht met de grond te vermengen alvorens te ploegen. Zo verlaag je het risico op een anaerobe fermentatie van het materiaal onder de bodem (inkuileffect).
Meer info
Wil je meer informatie over groenbedekkers, of heb je een vraag over bemesting en bodemkwaliteit? Neem contact op met de erkende praktijkcentra of het CVBB. Via de website van het CVBB (www.cvbb.be) kun je bedrijfsbegeleiding aanvragen.