Het is voor nieuwbakken medewerker David De Pue nog even zoeken in het doolhof op een van de campussen van het ILVO.
In deze omgeving waar onderzoek centraal staat, vindt hij ongetwijfeld vlug zijn weg én zijn draai. De 30-jarige Gentenaar David De Pue heeft geen directe landbouwachtergrond en studeerde biochemie en biotechnologie.
Verzuring en vermesting
Het laboratoriumwerk sprak David De Pue wat minder aan, zodat hij koos voor een bijkomende opleiding milieusanering en milieubeheer. Vervolgens kwam hij bij de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM) terecht, waar hij ingeschakeld werd in het team semi-automatische meetnetten van de dienst Lucht.
Daar kwam hij in contact met metingen van verzuring en vermesting, een problematiek die zijn interesse opwekte. En als er iets de aandacht van David De Pue trekt, wil hij er meer over weten. Bij de VMM groeide het idee om rond verzuring en vermesting een doctoraat te gaan doen.
Habitats en soorten
Vervolgens kreeg hij een onderzoeksbeurs voor een vierjarig doctoraatsonderzoek aan de vakgroep Landbouweconomie van UGent. Het resultaat was zijn doctoraat, dat hij recent met algemene goedkeuring indiende en met brio verdedigde.
Specifiek werkte onderzoeker David De Pue rond verschillende aspecten van de PAS-wetgeving. De Europese Habitatrichtlijn verplicht Europese lidstaten om actie te ondernemen ter bescherming van natuurgebieden die deel uitmaken van het Pan-Europese Natura 2000-netwerk.
Algemene doelstelling is het behoud of herstel van habitats en het beschermen van soorten, schetst David De Pue de ontstaansgeschiedenis. Stikstofdepositie is een belangrijke bedreiging voor de natuurbeschermingsdoelstellingen in het Natura 2000-netwerk.
Waarom is dat zo’n probleem?
Stikstof komt in verschillende vormen voor in ons milieu. In de buurt van stallen en bij het uitrijden van mest komt het in de lucht terecht in de vorm van ammoniak. Wanneer die ammoniak neerslaat op land heeft dat een vermestende en verzurende werking. Wanneer de zogenaamde kritische last voor stikstof wordt overschreden gaat de biodiversiteit erop achteruit, bijvoorbeeld omdat stikstofminnende planten zoals bepaalde grassen andere planten, zoals heide, verdringen. De biodiversiteit gaat erop achteruit, en dat is wat Europa met zijn Natura 2000-wetgeving probeert tegen te gaan.
Het antwoord van Vlaanderen was PAS: de Programmatische Aanpak Stikstof.
Dat was inderdaad een beleidsprogramma dat onder meer ruimtelijk-specifieke beperkingen inhoudt voor veehouderijen met een grote impact op Natura 2000-habitats. De beperkingen zijn van toepassing op veehouderijen die meer dan 5% van de stikstofdepositie bijdragen ten opzichte van de kritische last in beschermde habitats. Het gaat dan om zogenaamde oranje en rode bedrijven. Bij oranje bedrijven kan enkel een vergunning worden verleend als bedrijfsuitbreiding niet resulteert in een verdere stijging van de ammoniakemissies.
Voor rode bedrijven zijn de gevolgen nog erger.
Bedrijven die meer dan 50% van de kritische last voor stikstofdepositie bijdragen in een Europees-beschermde habitat kunnen niet worden (her)vergund. Om landbouwers te compenseren werd een flankerend beleid uitgewerkt, met onder andere financiële ondersteuning voor bedrijfsadvies, bedrijfsverplaatsing, bedrijfsreconversie en bedrijfssluiting.In mijn doctoraat geef ik inzicht in de ruimtelijk gedifferentieerde beheersing van ammoniakemissies in de veehouderij in Vlaanderen als onderdeel van PAS. Specifiek gaat het dan over het beoordelingskader, dat bepaalt welke bedrijven worden geacht een significant effect te hebben op Natura 2000-gebieden, het verfijnen van emissiebeperkende technieken op het niveau van individuele bedrijven, de effectiviteit van het beleid met betrekking tot de overschrijding van de kritische lasten, en de bedrijfsverplaatsing als optie binnen het flankerend beleid.
De Vlaamse regering maakt gebruik van een indicator, de Significantie-score, om landbouwbedrijven in te delen naargelang hun impact op beschermde habitats.
Die indicator is een maat voor de schade in het gebied dat het meest impact ondervindt van dat specifieke bedrijf, gebaseerd op de mate waarin zijn ammoniakuitstoot bijdraagt aan de kritische last van dat gebied. Ik vergelijk deze indicator in mijn proefschrift met een andere, die de impact van een bedrijf op alle beschermde gebieden bekijkt.
U ontwikkelde ook een model dat het optimale stalsysteem en de optimale bijkomende emissiebeperkende techniek voor elke stal identificeert.
Voor bedrijven met een hoge impact omwille van hun ligging dicht bij natuurgebieden kiest het model uit de volgende opties: het verminderen van de output (minder dieren), een gedeelte van het bedrijf sluiten, een ammoniakemissie-arme stal bouwen, of een bijkomende emissiebeperkende maatregel toepassen. De keuze van stalsysteem en emissiebeperkende maatregelen loopt grotendeels gelijk met de impact op Natura 2000-gebieden: hoe dichter bij zo’n gebied, hoe meer dure en doeltreffende stalsystemen het model kiest.
Stikstofdepositie in natuurgebieden is niet alleen toe te schrijven aan lokale veeteeltbedrijven.
Nee, het relatief belang van de verschillende sectoren die eraan bijdragen (landbouw, transport, industrie, het buitenland) verschilt van locatie tot locatie. In gebieden waar het relatieve aandeel van lokale veeteelt groot is, kan het reduceren van ammoniakuitstoot uit stallen voldoende zijn om onder de kritische last te geraken, terwijl dit in andere gebieden onmogelijk is.
Een van die flankerende maatregelen is financiële steun bij bedrijfsverplaatsing. U interviewde hiervoor landbouwers in Vlaanderen én Nederland.
Ik sprak met 16 landbouwers, 8 in Nederland en 8 in Vlaanderen. Er is weinig of geen verschil tussen Nederland en Vlaanderen. Uit mijn onderzoek is gebleken dat zo’n verplaatsing een heel moeilijk gegeven en moeilijk proces is. Landbouwers zijn heel gehecht aan hun bedrijfslocatie, dikwijls al generaties lang in handen van de familie. Daarnaast is het heel moeilijk om een nieuwe locatie te zoeken én vinden. Zaken die belangrijk zijn voor het gevoel van rechtvaardigheid en billijkheid, zijn draagvlak voor de reden van bedrijfsverplaatsing - met name het verminderen van de stikstofdepositie om de biodiversiteit in onze natuurgebieden te beschermen, het aankoopbedrag, de vergoedingen, de juridische informatie die ze krijgen en de begeleiding.Ten slotte zijn ook de fysieke kenmerken en beperkingen van de oude en nieuwe locatie, maar ook de sociale omgeving en de persoonlijke binding met de plaats in kwestie bepalend voor het succes van zo’n bedrijfsverplaatsing.
Wat zijn dan de uitdagingen?
Een eerste aandachtspunt is het creëren van draagvlak. Een tweede uitdaging betreft de rol van de overheid in het informeren en begeleiden van landbouwers die door het proces van bedrijfsverplaatsing gaan. Ten slotte kan de zoektocht naar een nieuwe bedrijfslocatie, omwille van de juridische onzekerheid met betrekking tot de vergunningsverlening, gefaciliteerd worden met een meer anticipatieve grondverwervingsstrategie. Als de overheid zelf meer grond in eigendom heeft, heeft ze de kans om zelf alternatieve bedrijfslocaties voor te stellen aan de landbouwer.
Wat is uw conclusie?
Samengevat levert dit proefschrift bewijs dat het ruimtelijk-gedifferentieerde spoor van de Programmatische Aanpak Stikstof op dit ogenblik onvoldoende garantie biedt dat er geen verdere verslechtering van Natura 2000-habitats optreedt. Er is nood aan een meer zorgvuldige afweging van de keuze van de impact-indicator, gefinetunede emissiebeperking op basis van de locatie, en een betere communicatie over de reden en de noodzaak van het beleid.
Wat kan dan beter?
Vooreerst wil ik duidelijk stellen dat ik een onderzoeker ben, geen beleidsmaker. Ik kan maar conclusies aanreiken en doe geen uitspraken over welke (politieke) richting het moet uitgaan. Ik stel alleen vast dat de totstandkoming van de PAS-wetgeving een gemiste kans is geweest. Dat heeft onder meer de polarisatie tussen landbouw en natuur voor een stuk vergroot. Met een meer geïntegreerd beleid, een meer holistische benadering (alles hangt met elkaar samen), was de polarisatie vandaag minder uitgesproken geweest. Je merkt onder andere in dat PAS-beleid een grote institutionele versnippering: heel veel overheidsorganisaties zijn betrokken, er is geen overkoepelende entiteit of één aanspreekpunt voor landbouwers met vragen.
Ziet de landbouwer nog door de bomen het bos?
Daar gaat het om: bij het instellen van de PAS-wetgeving was het voor veel landbouwers überhaupt niet duidelijk dat er een probleem was. Hierdoor vielen ze uit de lucht toen ze een rode of oranje brief in de bus kregen. Bij elke beslissing die wordt genomen – of het nu een Europese of een Vlaamse beslissing is – is het creëren van draagvlak cruciaal. Uit mijn interviews met landbouwers bleek ook dat beleidsonzekerheid verlammend werkt. Wat ook niet helpt is dat de problematiek van stikstofneerslag in natuurgebieden een relatief complexe materie is, met vele facetten. Meer uitleg en duiding van het probleem was dus beter geweest, vooraleer het beleid werd uitgerold.
Lieven Vancoillie