Voeding van drachtige ooien
In de eerste tabel kunt u de voederbehoefte aan energie (VEM) en eiwit (DVE) van drachtige ooien bepalen. In de laatste t maanden van de dracht is die afhankelijk van het gewicht van de ooi zelf (onderhoudsbehoefte) en van het aantal te verwachten lammeren. De droge stof-opname per dag is ras-afhankelijk, maar ook dier-afhankelijk. In de rantsoenberekeningen die volgen gaan we uit van een drachtige ooi van 80 kg en een droge stof-opname per dag van 1,6 kg.
Het is belangrijk dat de schapenhouder niet alleen de behoeften van zijn dieren kent, maar ook de voedingswaarde van zijn ruwvoeders en krachtvoeders kan inschatten. En dat hij in staat is om zelf een evenwichtig rantsoen te berekenen. Daarom gaan we op dit punt wat dieper in. Veel info kan gevonden worden in het ‘Tabellenboek Veevoeding 2016’ van het Nederlandse CVB (Centraal Veevoeder Bureau), CVB-reeks nr 52 , november 2016. Dit document kan men via internet terugvinden. In tabel 2 vindt u alvast de energie- en eiwitinhoud van de courante ruwvoeders terug.
Kwaliteit van ruwvoeder
Een belangrijke vaststelling uit bovenstaande tabel is dat kwaliteit van het ruwvoeder zeer belangrijk is. Grashooi is minder waardevol dan voordroogkuil. Graskuil geoogst bij 2.000 kg DS per ha is jong en bevat veel meer voederwaarde dan oud geoogst voorgedroogd gras (5.000 kg DS).
Een belangrijk eerste besluit is dus dat we gras voor voordroog tijdig (op 18 cm hoogte) moeten oogsten om goede wintervoeding te bekomen. Bij excellent weer kunnen we ook hooien, maar als het weer tegen zit kunnen we de helft van ons eiwit verliezen. Dus bij onstabiel weer verdient voordroog de voorkeur.
Om over de samenstelling van het rantsoen te beslissen confronteren we de behoefte van de drachtige ooien met de inhoud aan VEM en DVE in 1,6 kg DS van elk ruwvoeder (zie tabel). Aan de behoeften moet steeds voldaan zijn.
Enkele voorbeelden
Eénling
Tweeling dracht, ooi 80 kg: behoefte VEM 1250, DVE 117. Zeer goed hooi voldoet nog net, jonge voordroog voldoet, maar meestal is er een tekort aan eiwit dat moet aangevuld worden. Dus als regel moeten we stellen dat er voor tweelingdracht de laatste zes weken bijvoedering met (eiwitrijk) krachtvoeder gewenst is.
Bij hooi- of voordroog-voedering en een drieling dracht moet steeds wat krachtvoeder toegediend worden om het eiwittekort op te vangen.
Algemene stellingen
- De voederwaarde van najaarsgras voldoet ten volle voor drachtige dieren, maar met die bij-bedenking dat in de CVB-tabellen de inhoud van wintergras niet vermeld wordt.
- Hooi en voordroog van gemiddelde kwaliteit voldoen bij een éénling dracht, maar voor meerling drachten is er een tekort aan eiwit.
- Kuilmais alleen voederen is geen goed idee, de dieren worden te vet en er is steeds een vrij groot tekort aan eiwit.
- Voederbieten zijn evenwaardig met krachtvoeder, maar kunnen slechts een deel van het rantsoen uitmaken omdat een herkauwer ook ruwe celstof nodig heeft. Die komt voor in gras, hooi, voordroog of stro.
Krachtvoer
Een beetje krachtvoeder in de tweede helft van de dracht kan dus gewenst zijn. Hoe de voederwaarde van enkele krachtvoercomponenten eruitziet ziet u in tabel 3 (Bron CVB). Tekorten aan energie en/of eiwit moeten we in de rantsoenen aanvullen met krachtvoeder- componenten of handelskrachtvoeder.
Hier volgen enkele voorbeelden. Als we behoeften en inhoud van de voeders confronteren, dan kan voor een tweeling dracht in de laatste zes weken 1,3 kg DS hooi van gemiddelde kwaliteit aangevuld worden met 200 g gerst en 100 g soja, of 1,3 kg DS hooi aangevuld met 0,2 kg DS voederbiet en 100 g soja.
Met voordroogkuil wordt 1,4 kg voordroog DS gecombineerd met 100 g gerst en 100 g soja, of 1,35 kg DS graskuil met 250 g lijnzaadschroot. Voor een drieling dracht moeten we krachtiger gaan voederen om de moeders niet te mager te laten worden. Mogelijke rantsoenen zijn hier 1,25 kg DS grashooi + 250 g soja + 100 g gerst of 1,45 kg DS voordroog + 150 g soja of 1,35 kg DS voordroog +100 g DS voederbiet + 150 g soja.
Gebruiken we handelskrachtvoeder dan hangt de hoeveelheid per dag af van de energie-inhoud, die in de buurt van 1.000 VEM zal liggen, maar DVE wordt meest niet weergegeven. Maar laat ons stellen dat in de weken vóór het werpen voor een tweelingdracht 200 g handelskrachtvoer per dag gegeven wordt en voor een drielingdracht best 300 g per dag.
Aantal lammeren
Momenteel kan men zijn drachtige ooien laten scannen om het aantal te verwachten lammeren met vrij grote zekerheid in te schatten. Zo kunnen de dieren in voedergroepen ingedeeld worden in functie van het aantal te verwachten lammeren en op een correcte manier gevoederd worden zonder onnodige kosten te maken en de éénlingverwachtende dieren te overvoederen. Maar laten scannen kost natuurlijk ook geld.
Zonder scannnen kan men al een minder nauwkeurig beeld hebben van het aantal te verwachten lammeren op basis van de buikomvang en de vroege uierontwikkeling bij de ooi, maar de beste parameter om tijdig iets sterker te gaan voederen is het verloop van de conditie van de ooien. Ooien die 6 à 4 weken vóór het werpen beginnen te vermageren zullen normaal, met uitzondering van oude ooien die al wat minder eten, een meerling dragen en worden dan ook best tijdig bijgevoederd met krachtvoeder.
Gevaren van ondervoeding
Ooien die zwaar drachtig zijn en waarbij de energiebehoefte via de voeding niet voldaan wordt kunnen acetonaemie krijgen. Hierbij wordt bij de ooien lichaamsvet versneld afgebroken en wordt aceton gevormd wat bij de dieren tot zelfvergiftiging kan leiden. Dieren met acetonaemie worden traag, eten minder en komen steeds achteraan de kudde. Om deze dieren toch levend tot bij het moment van de geboorte te krijgen kan de dierenarts glucose toedienen, maar het is beter tijdig de energie-inhoud van de voeding op te drijven om problemen en uitval van moederdieren te voorkomen.
Vaccinatie van de ooien tegen ‘het bloed’ of enterotoxaemie bij de lammeren in de eerste levensfase leidt soms tot discussie tussen schapenhouders. Persoonlijk raden we aan de ooien op 3 à 4 weken vóór het werpen te laten vaccineren tegen enterotoxaemie. Dan krijgen de lammeren via de biest voldoende antistoffen om ze tot ongeveer drie maanden (tot spenen) te beschermen tegen een plotse dood via een overmatige bacterie-ontwikkeling in de darmen bij een (te) rijkelijke voeding.