Startpagina Actueel

Onkruidbestrijdingsadvies in maïs van het LCV

Onkruidbestrijding is een belangrijk aandachtspunt in de teelttechniek van maïs. Door het toepassen van monocultuur wordt op voornamelijk lichtere bodems een toenemende onkruiddruk vastgesteld, vaak nog aangevuld met de aanwezigheid of introductie van exoten zoals gierstgrassen en last but not least de toenemende problemen met knolcyperus.

Leestijd : 8 min

In deze situaties zijn de telers genoodzaakt om vaak complexe mengsels in te zetten en volstaat één bespuiting in het 3-4 bladstadium vaak niet meer.

De belangrijke beperkingen op het gebruik van terbutylazin-combinaties heeft ertoe geleid dat de onkruidbeheersing er niet gemakkelijker is op geworden. De sector is evenwel voorbereid ter zake. De verschillende bedrijven van gewasbeschermingsmiddelen hebben technisch sterke middelen naar voor geschoven die de schema’s completer maken. Het LCV heeft al meerdere jaren goede ervaringen met de TBA-vrije schema’s. Sinds jaren leggen de partners van het LCV immers onkruidbestrijdingsproeven aan waaruit interessante informatie voor de praktijk wordt gehaald.

Basisaanpak volgens IPM

IPM toepassen in maïs betekent het dat alle teelttechnische, preventieve en diverse bestrijdingsmaatregelen met een impact op de onkruidpopulatie worden gecombineerd om te komen tot een adequate onkruidbeheersing én met respect voor het milieu. Hierbij denken we voornamelijk aan voldoende vruchtwisseling en het correct inzetten van bodembewerkingsmaatregelen om de onkruiddruk laag te houden. Vervolgens moet in functie van de aanwezige onkruidflora de passende middelen worden gekozen en toegepast worden aan een correcte dosering en bij goede spuitomstandigheden (bij groeizaam weer).

Volgende aandachtspunten zijn hierbij van belang:

- Voldoende fijne en aangedrukte bodem voor een goede werking van de bodemherbiciden.

- Stem de keuze van werkzame stoffen optimaal af op de onkruidflora. Een regelmatige controle van het veld is geen overbodige luxe. De onkruidwijzer maïs (op website LCV beschikbaar onder publicaties : onkruidwijzer maïs 2015) is hiervoor een hulpmiddel.

- Behandel onkruiden steeds in een jong stadium en combineer werkzame stoffen met een verschillend werkingsspectrum in functie van de aanwezige onkruidflora om zo deze ganse flora aan te pakken; essentieel is te spuiten op een nog jonge onkruidflora.

Een te late toediening op grote onkruiden is minder efficiënt en vraagt meer herbicideninput. Een behandeling in het 3-4 bladstadium is het meest optimale gewasstadium: de onkruiden zijn nog klein en gevoelig, er is geen paraplu-effect en de herbiciden vertonen de grootste selectiviteit t.a.v. het gewas. Kostprijsberekeningen wijzen immers ook uit dat een vroege toepassing ook algemeen kostenbesparend is omdat de doseringen algemeen lager kunnen genomen worden.

- Bij een toepassing in het 4-5 bladstadium moet er meer aandacht zijn voor middelen met bladwerking terwijl bij een vroegere toepassing moet gezorgd worden voor voldoende nawerking. Later behandelen wordt niet aangeraden omwille van selectiviteitsproblemen en grotere, minder gevoelige onkruiden.

- Bij een te grote onkruiddruk van gierstgrassen en haagwinde moeten aangepaste combinaties voorzien worden.

- Voorzie steeds voldoende nawerking (via bodemherbiciden) om nakiemers te vermijden.

- Neem voorzorgen om contaminatie van oppervlaktewater en milieu te vermijden door in de buitenrijen systematisch anti-driftdoppen te hanteren, correcte dosissen te gebruiken én de laatste meter niet te behandelen.

- Onkruidbeheersing uitvoeren in goede omstandigheden: bij groeizaam weer (voldoende relatieve vochtigheid, niet te schraal en droog weer) worden de producten goed opgenomen, ’s morgens vroeg zijn de omstandigheden vaak beter.

- In bepaalde jaren met veel neerslag kort voor opkomst kan alleen een voor-opkomst een belangrijke meerwaarde zijn. In gronden met beperkte onkruiddruk blijven dan slechts een beperkt aantal onkruiden over. Op gronden met een zware onkruiddruk met onder meer vingergrassen en specifieke gierstgrassen vormt dit dan weer een goede basis die vervolgens nog afgewerkt wordt met een correctiebehandeling in het 4-5 bladstadium.

Bij TBA-vrije schema’s blijkt dat het belangrijk is om iets vroeger te behandelen in het 2-3 bladstadium gezien het booster effect van TBA niet meer aanwezig is én de werking ook iets trager is. Globaal gezien zal een schema zonder TBA vandaag opgebouwd worden uit 3 tot 4 werkzame stoffen. In functie van het werkingsspectrum worden dan de passende middelen gekozen. In het geval van een latere behandeling moet meer het accent gelegd worden op middelen met blad –of contactwerking.

Onderzoek LCV in 2016

In 2016 werden 16 basisschema’s met elkaar vergeleken op verschillende locaties (zie overzicht tabel 2). In functie van lokale mogelijkheden werden nog bijkomende facultatieve schema’s voorzien. De voornaamste schema’s zijn opgenomen in tabel 3. Ze kunnen opgedeeld worden in een aantal zuivere voor-opkomst combinaties, een aantal objecten met combinatie van voor-opkomst en na-opkomst, een aantal combinaties in vroege na-opkomst (2-3 bladstadium) en een aantal combinaties bij een eerder late na-opkomst (4-5 bladstadium). Van de 16 basisschema’s waren er slechts 2 met TBA (combinaties 8 en 13).

Sint-Niklaas

In Sint-Niklaas bestond de onkruidvegetatie bij de controle voornamelijk uit melganzevoet met verder een beperkte bezetting aan gierstgras, varkensgras en muur. Algemeen waren de resultaten naar onkruidbeheersing vrij behoorlijk.

De voor-opkomst objecten schoten voornamelijk op melganzevoet en wat nakiemers (muur, zwarte nachtschade, perzikkruid) wat tekort. De objecten met zowel een voor-opkomst als een na-opkomst behandeling bestreden het best de onkruidflora maar ook de objecten met een vroege na-opkomst scoorden opvallend goed De late na-opkomst behandelingen waren dan weer iets minder goed.

In Sint-Niklaas werd de opbrengst ook bepaald. Het niet uitvoeren van een onkruidbeheersing betekende al snel 60 tot 80 onkruiden per m² (=belangrijke aanrijking zaadvoorraad) waaronder 35-50 planten melganzevoet in combinatie met een gemiddelde opbrengst-reductie van meer dan 35%. De combinaties van voor -en na-opkomst (5,6 en 7) haalden gemiddeld 39,2% meer opbrengst tegenover de onbehandelde controle. Ook de vroege na-opkomst haalde gemiddeld deze meeropbrengst. Bij de late na-opkomst zitten meer verschillen waarbij combinatie 16, 18 en 19 toch wel iets een lagere opbrengst behaalden. Dit bevestigt het gekende gegeven dat maïs later na de opkomst gevoeliger is voor herbiciden.

Poperinge

Het proefveld in Poperinge kende vooral een onkruiddruk van bingelkruid, kamille en melganzevoet. In die omstandigheden waren enkel vooropkomst behandelingen onvoldoende maar ook de combinatie 7 (voor opkomst + na opkomst).

Essen

In Essen bestond de onkruidvegetatie uit vingergras (148,6 planten/m²), muur (11,2 planten/m²) en in veel mindere mate perzikkruid, melganzevoet en melde. Vingergras werd nagenoeg volledig bestreden door alle combinaties voor-opkomst, voor- en na-opkomst en in de vroege na-opkomst behandelingen met uitzondering van combinatie 16. Alle in Essen geteste combinaties in late na-opkomst (4-5 blad); namelijk de objecten 12,13,14,15 en 19 hadden een onvoldoende bestrijdingsresultaat met respectievelijk 20,6; 21,2; 29,4; 51,9 en 54,2% overblijvende vingergrassen planten. Op perzikkruid, muur, hanenpoot en zwarte nachtschade was het resultaat met uitzondering van object 2 volledig.

Huldenberg

In Huldenberg bestond de onkruidpopulatie voornamelijk uit opslag van granen, melganzevoet, melde en ereprijs. De combinatie 4 (Adengo+Frontier) in voor-opkomst was zeer doeltreffend onder deze groeiomstandigheden van Huldenberg. In de meeste combinaties op basis van Callam, Kart en Peak ontsnapte ereprijs in beperkte mate.

In Tongerlo bestond de onkruidpopulatie uit vingergras (6,4 planten/m²), muur (21,5 planten/m²), melganzevoet (7,1 planten/m²) en een beperkte bezetting van voornamelijk hanenpoot, straatgras en zwarte nachtschade. Naar onkruidbeheersing waren alle combinaties zeer succesvol. Enkel combinatie 14 liet een zeer beperkte hoeveelheid vingergras ontsnappen.

In Tongeren bestond de onkruidpopulatie voornamelijk uit melkdistel, melganzevoet, aardappelopslag en een beperkte hoeveelheid vogelmuur en knopkruid. De voor opkomstobjecten schoten iets tekort op deze vegetatie en dit vooral voor object 3 op melkdistel. De goede werking van de overige objecten met enkel voor opkomst was opvallend. Het uitvoeren van een bijkomende na opkomst behandeling op een basis voor-opkomst was totaal overbodig bij deze beperkte onkruiddruk. Enkel naar de beheersing van aardappelopslag is een na opkomst toepassing van Callisto (Lumica) en van Kart wel een meerwaarde.

Baaigem

In Baaigem bestond de onkruidpopulatie uit muur (45 pl./m²), melkdistel (14,5 pl./m²) , melganzevoet (6,5 pl/m²) , zwarte nachtschade (20 pl/m²) en in mindere mate kruiskruid en veelknopigen (perzikkruid, varkensgras, en zwaluwtong). De na-opkomst combinaties (2,3,4) waren onvoldoende op muur, de combinatie 3 liet ook melganzevoet en varkensgras achter en combinatie 4 was onvoldoende op kruiskruid. Een combinatie van voor- en na-opkomst was in de meeste gevallen volledig met uitzondering van object 5 die wat melkdistel, kruiskruid, en muur achterliet en object 6 die enkel wat zwaluwtong niet bestreed.

De vroege na–opkomst objecten gaven een goed beheersingsresultaat met uitzondering van de combinatie 8 die wat melganzevoet, muur en een beperkte hoeveelheid zwarte nachtschade achterliet. De combinaties 12 alsook een variant waarbij Callisto aan 0,75l werd vervangen door Laudis 1,75l/ha liet wat melganzevoet, melkdistel, muur en in zeer beperkte mate veelknopigen over. De late na opkomst combinaties waren vrij volledig.

Hier werd ook de korrelopbrengst bepaald in vergelijking met de controle die evenwel begin juli manueel was opgekuist. Gemiddeld was de meeropbrengst 8% door het uitvoeren van een onkruidbeheersing waarbij er geen duidelijk onderscheid was tussen de vroege na-opkomst en de late na-opkomst.

Bufferzone

Tot slot kan nog gewezen worden op twee belangrijke aanvullende aandachtspunten voor de praktijk voor dit groeiseizoen!

De minimale afstand tot oppervlaktewater (bufferzone) die moet worden gerespecteerd bij bespuitingen bedraagt 1 m voor volle veld spuiten. Voor een groot aantal producten geldt echter een grotere bufferzone. De specifieke bufferzonebreedte staat vermeld op het productetiket en kan teruggevonden worden op www.fytoweb.fgov.be.

Bij het gebruik van erkende drift reducerende technieken - een combinatie van type spuittoestel en specifieke spuitdoppen – wordt de bufferzone smaller. Hoeveel precies, hangt af van de bereikte driftreductie (50%, 75%, 90% of 99%). Meer informatie hierover is eveneens te vinden op www.fytoweb.be (onder ‘gewasbescherming voor gebruikers’ > watercontaminatie: daar kan je de brochure “Bescherming van het oppervlaktewater bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen” downloaden).

Een andere handige website voor wie zijn weg zoekt in de bufferzonereglementering is www.spuithulp.be. Drift reducerende doppen met 50% drif reductie zijn per 1 april 2017 al verplicht binnen IPM. Als we willen vermijden dat naar analogie met TBA, nog technisch sterke bodemherbiciden aan zware beperkingen zullen onderworpen worden, moeten we met z’n allen inspanningen doen!

Knolcyperus

Knolcyperus breidt jammer genoeg uit in de sector. We willen er even de aandacht op vestigen dat de bestrijding van knolcyperus opgenomen is in de IPM-regelgeving. Belangrijkrijk aandachtspunt is hier het verbod van de teelt van wortel-, bol- en knolgewassen. Sinds kort is er ook een bepaling rond seizoenspacht toegevoegd.

Maïs is de enige teelt waar we de knolcyperus nog kunnen bestrijden. Op basis van de proeven van de voorbije jaren is een dubbele behandeling het meest effectief gebleken. Hierbij wordt in het 3-4 bladstadium Callisto 1,5 L + Monsoon Active 1 L of middelen op basis van pyridaat zoals Lentagran 1kg/ha (of Onyx 1L/ha of analogen zoals Diva, Elara,Gyo – zie fytoweb voor doseringen) + Frontier Elite 1L/ha gevolgd door een behandeling in het 7-8 bladstadium met Callisto 1,5l + Monsoon Active 1L of middelen op basis van pyridaat zoals Lentagran 1kg/ha (of Onyx 1L/ha of analogen zoals Diva, Elara of Gyo – zie fytoweb voor doseringen). Deze laatste behandeling kan ook plaatselijk gebeuren door onderblad-bespuiting maar dan in het 10 bladstadium. Een andere optie is werken met een combinatie van een voor zaai behandeling van 1,5l Dual Gold (enig bodemherbicide dat hiervoor erkend is) ofwel 1,5l Dual Gold of 1,4l Frontier Elite voor-opkomst gevolgd door een na opkomst behandeling in het 4-5 bladstadium op basis van bijvoorbeeld 1,5l Lumica (of Callisto) + 1l Frontier Elite + 0,5l Samson + 15g Peak/ha of 1l/ha Onyx.

Joos Latré, Geert Haesaert (Proefhoeve Bottelare

HoGent-UGent)

Dirk Martens en Roel Van Avermaet (LTCW Waasland)

Eugeen Hofmans en Mathias Abts (Vlaamse overheid,

Departement Landbouw

en Visserij)

Jurgen Depoorter (CIPF)

Gert Van de Ven

(Hooibeekhoeve)

Nico Luyckx

(PIBO Tongeren)

Patrick Vermeulen

(VTI Poperinge – Land –en Tuinbouw)

Lees ook in Actueel

Nederland keurt vaccin tegen blauwtongvirus goed

Veeteelt De Nedelandse minister van Landbouw Piet Adema heeft met een versnelde procedure een vaccin tegen het blauwtongvirus goedgekeurd voor gebruik. Het vaccin wordt geproduceerd door het Spaanse bedrijf Syva. De verwachting is dat er binnen enkele dagen tot een week 1 miljoen dosissen beschikbaar zijn voor de Nederlandse markt.
Meer artikelen bekijken