Praktijk en theorie luzerne uitgewisseld

Voluit heeft het demoproject de welluidende titel ‘Toepasbaarheid van vlinderbloemigen bij de invulling van vergroening met focus op rundveebedrijven met nauwe vruchtwisseling.’ Bij deze bijeenkomst sloten ook experts ter zake Alex De Vliegher (ILVO), Annelies Beeckman (Inagro-biologische productie), Stijn Pauwelyn & Eddy Decaesteker (beide Inagro-Bedrijfsadvisering melkveehouderij) aan.

De basis voor goede luzerne

De bijeenkomst startte met het evalueren en bespreken van een monster uit de luzerne (kuil of -pakken) die op de bedrijven reeds vervoederd wordt. Er waren negen monsters van een zeer uiteenlopende kwaliteit aanwezig. Het viel op dat qua geur alle monsters zeer goed scoorden. Er waren geen storende geuren op te merken in de vergaderruimte, integendeel. Alle negen monsters waren ook naar smaak zeker geslaagd. Er was wel een relatief groot verschil in drogestofgehalte, aan- of afwezigheid van blad en hardheid van de stengel. Bij ieder monster werd door de veehouder die het meebracht het groei- en oogstproces verteld. Dit bracht al een paar zeer interessante inzichten met zich mee. Het grote verschil in het behoud van blad bij een relatief hoog droge stofgehalte werd uitgebreid besproken.

Als conclusie kan worden gesteld dat het gewas opschudden direct na het maaien interessant is om het plakken aan de grond/stoppel te vermijden zodat het gewas goed kan worden samen geharkt en opgeraapt. Dit schudden moet wel direct na maaien gebeuren wil men veel bladverlies vermijden. Eén veehouder had meerdere monsters mee waarvan hij bij een maaisnede, in een poging om het gewas droog te krijgen, nog eens geschud had 24 uur na maaien. Van dit product bleven enkel nog de stengels over, bijna al het blad was verdwenen. Een tweede monster van dezelfde veehouder lag vijf dagen in zwad vooraleer het in ronde balen werd geperst. Dit product had nog alle blad en werd als perfect luzernehooi gecatalogeerd door de aanwezigen. Stoppellengte is ook een belangrijk aandachtspunt om het gewas vlot te laten drogen en weinig aarde mee op te rapen. Een stoppellengte van 7 tot 10 cm is een streefdoel: de nieuwe scheuten die er eventueel al zijn worden gespaard en het gewas ligt een beetje van de grond waardoor het goed kan drogen. Het goed afstellen van de maaier is hiervoor een belangrijk punt. Dit kan met behulp van sleepvoeten en/of door het maximaal uitdraaien van het derde punt terwijl de maaibalk horizontaal blijft staan.

Veel voordelen

In een tweede deel van de namiddag vertelde iedere veehouder hoe zijn teeltplan in mekaar stak en welke ervaringen hij met luzerne had. Tijdens de inleidende voorstelling van de veehouders werd telkens gevraagd om een voordeel en een nadeel van de luzerneteelt mee te geven.

Bij de voordelen kwam ‘voldoen aan EAG’ een paar keer naar voor. De andere opgesomde voordelen kunnen worden opgedeeld in voordelen voor het perceel en voordelen in het rantsoen. Bij de voordelen voor het perceel werden genoemd: het doorbreken van de monocultuur van maïs, de structuurverbetering van de bodem, een betere waterdoorlaatbaarheid naast de voordelen van een meerjarige teelt onder andere op een erosiegevoelig perceel en de stikstofnalevering voor de volgteelten. Bij de voordelen in het rantsoen kwam een smakelijke structuurbron, extra eiwit - met weinig stikstofbemesting - en een positief effect op de vruchtbaarheid van de koe naar voor. Een veehouder gaf ook arbeidsgemak op als voordeel: meestal komt het werk aan luzerne op een ander moment dan de piekmomenten in de bedrijfsvoering. En er is relatief weinig werk bij het oogsten (maaien, harken, oprapen) en bemesten (max 2 keer per jaar).

Maar ook nadelen

Bij de nadelen werd de nadruk gelegd op de afwezigheid van kennis van de teelt en het product: te weinig info rond rassenkeuze/geen rassenproeven in Vlaanderen, te weinig kennis over de verschillende facetten van de teelttechniek, onbetrouwbare ruwvoeranalyses en het goed inpassen van luzerne in het rantsoen. Het beperken van de stikstof uit dierlijke mest tot 120 kg N /ha op zand (125 N/ha op niet-zand) is een rem voor bedrijven waar er moet mest afgezet worden. De wisselvallige opbrengst, te weinig opbrengst in de lichte zandgrond en het moeilijk bewaren in gewikkelde pakken (er moet extra plastiek worden gebruikt bij het wikkelen) werd ook bij de nadelen opgesomd.

Andere nadelen waren de geringe kans van slagen op lichte zandgrond en te vochtige percelen, de trage start waardoor onkruid vlot kan ontwikkelen en moeilijk te beheersen is en de gevoeligheid voor berijding. Berijding dunt het gewas te sterk uit. Eén teler gaf EAG op als nadeel (terwijl dit meermaals werd vermeld bij voordelen). De veehouder merkte op dat de regels die werden opgesteld om aan EAG te voldoen (verplichtingen, tijdstippen waarin dingen moeten gebeuren…) hem eerder afschrikken om verder te werken dan dat ze hem een goed gevoel geven bij deze teelt.

Inzaaitijdstip

Evenveel bedrijven hadden de luzerne in het voorjaar als in het najaar ingezaaid. De voorjaarszaai was er vooral in 2015 om te voldoen aan EAG. De meeste veehouders waren ervan overtuigd dat een inzaai eind augustus- begin september het beste moment was. De voordelen van een (niet te late) najaarszaai zijn dat je in het voorjaar reeds een goed snede kan oogsten en dat risico op duivenschade beperkter is.

Rassenkeuze

De landbouwer heeft weinig impact op de rassenkeuze want het is in hoofdzaak de zaadbeschikbaarheid bij de handelaar die bepaalt wat er kan worden gezaaid. Weinig landbouwers hebben de kennis om een specifieke rassenkeuze voorop te stellen. Er zijn geen rassen op de Belgische rassenlijst ingeschreven en men kan zich beste richten op de Franse of Duitse rassenlijst. Deze info is niet direct kant en klaar beschikbaar voor de Vlaamse veehouder. De belangrijkste raskenmerken zijn opbrengstpotentieel en persistentie.

Dik genoeg zaaien

In de praktijk zijn er ook grote verschillen in zaaidichtheid. Gemiddeld werd er 29 kg per ha gezaaid met een variatie tussen 18 kg/ha en 35 kg/ha. De landbouwers vinden een zaaidichtheid van 30 à 35 kg/ha de beste optie. In de eerste plaats krijg je een snellere bodembedekking waardoor onkruid beter wordt onderdrukt. Op de tweede plaats vindt men dat een dikkere inzaai de persistentie van de luzerne ten goede komt: bij het verdwijnen van een plant staat de volgende plant nog altijd dicht genoeg om, via vertakking, de lege plaats op te vullen. Bij een dunnere zaai blijft de lege plaats langer open waardoor er onkruid kan ontwikkelen.

Bemesting

Bij de bemesting is er een grote variatie in tijdstip, hoeveelheid en soort mest.

De meeste telers proberen voor de eerste snede toch een hoeveelheid dierlijke mest op het perceel toe te dienen. Het zijn vooral de andere nutriënten ( K, Mg, P,) dan stikstof die heel belangrijk zijn voor de ontwikkeling van de luzerne. Toch opteren een paar telers om, indien er geen drijfmest kan worden opgebracht door te natte omstandigheden, stikstof uit kunstmest te strooien. Het aanvoeren van stikstof uit (kunst)mest kan de ontwikkeling van Rhizobium bacteriën onderdrukken. Niet iedereen rond de tafel was overtuigd van het nut van extra stikstof via kunstmest.

Iedereen was wel akkoord dat het opbrengen van dierlijke mest enkel in optimale omstandigheden mag gebeuren. Luzerne is erg gevoelig voor structuurschade en ontwikkelt duidelijk minder goed in rijsporen of verdwijnt er zelfs. Er werd ongeveer een 30 ton dierlijke mest op de luzerne gebracht. Een aantal bedrijven deden dit in een keer, anderen verdeelden de drijfmestgift over twee fracties. Ook hier speelt terug de afweging tussen berijden/insporen versus het regelmatig verstrekken van nutriënten.

Een teler die reeds meerdere jaren luzerne teelt zag geen verschil in opbrengst van luzerne bij een extra bemesting van runderdrijfmest ten opzichte van luzerne dat geen tweede maal werd bemest. Hij merkte wel op dat de fosfor- en kaliumtoestand van zijn perceel ruim zat. Als tweede bemesting werd op twee bedrijven effluent (30 à 40 ton/ha) gebruikt en op één bedrijf werd chloorpotas 60 gestrooid. Een aantal bedrijven hadden voor de inzaai van de teelt een organische bemesting toegepast.

Maaien

Tijdens de bespreking van de meegebrachte monsters kwam dit thema al ruim aan bod maar tijdens de rondetafeldiscussie kwamen nog een aantal aandachtspunten naar voor. Het maaistadium gaf veel stof tot discussie en dan vooral de keuze: maai je altijd samen met je gras om zo op hetzelfde moment in te kuilen of ga je iedere keer wachten tot de eerste bloemen verschijnen om zo de maximale opbrengst van het perceel na te streven? Uit onderzoek in Nederland is gebleken dat het schema waarbij de eerste twee sneden in het groene knopstadium gemaaid worden en waarbij vervolgens twee sneden bij bloei gemaaid worden een goed compromis is tussen opbrengst, kwaliteit en langleefbaarheid van de luzerne. De laatste twee sneden in het bloeistadium geven het gewas voldoende tijd om reservestoffen naar de wortelkroon te brengen. Deze laatste snedes worden dan ook het best met een interval van vijf tot zes weken gemaaid. Vooral tussen de voorlaatste en laatste snede van het seizoen moet er voldoende tijd tussen zitten om de wortelreserves voldoende aan te vullen.

Luzerne hoeft niet al te kort in de winter te gaan maar bij te lang gewas hadden een aantal telers toch al vorstschade opgelopen. Een aantal bedrijven houden zich redelijk strak aan de regel om iedere vijf tot zes weken te maaien indien het weer het toelaat. Ze kijken pas in tweede instantie of het al dan niet past met een grassnede.

Perforeren plastiek voorkomen

Indien er samen met gras wordt gemaaid wordt de luzerne samen met het gras ingekuild. Indien enkel luzerne wordt gemaaid wordt dit in pakken gewikkeld. Bij het wikkelen van de pakken wordt de aandacht erop gevestigd dat de stengel van luzerne harder is dan gras waardoor de kans op gaatjes in de plastiek groter wordt. Bij vierkante pakken moeten zeker extra lagen plastiek worden gebruikt. Een andere actie die het ‘perforeren’ van de plastiek kan voorkomen is de pakken pas wikkelen op het bedrijf waardoor ze gewikkeld direct ter plaatse zijn. Bij ronde pakken werd er in de groep opgemerkt dat het kans op gaatjes aanzienlijk kleiner is omdat door het oprollen van het gewas er geen harde stengels uitsteken, ze zijn in de richting van het gewas mee opgerold.

Onkruidbestrijding

Uit de groep kwam unaniem naar voor dat onkruidbestrijding in luzerne, zeker bij de aanleg, niet makkelijk is. De quote van een teler dat een luzerneveld het eerste jaar niet goed is voor het imago als akkerbouwer omvat goed de problematiek. Wat er zowel bij chemisch als bij mechanische (biologische) bestrijding naar voor kwam is dat je er op tijd moet bij zijn. Een egalisatiesnede om dicotyle onkruiden weg te krijgen moet zeker gebeuren op het moment dat het onkruid boven de luzerne uitkomt en in ieder geval voordat deze onkruiden bloeien. Wanneer de egalisatiesnede wordt uitgevoerd op te grote onkruiden (zoals melganzevoet) zullen deze niet afsterven maar vertakken waardoor het probleem schijnbaar nog groter wordt. Grassen worden bij zo’n egalisatiesnede niet bestreden. Bij een chemische onkruidbestrijding zijn er niet veel producten toepasbaar en moet je er op letten dat aan de voorwaarden voor een goede werking wordt voldaan (vb. temperatuur, vocht, groeistadium). Ook hier is het belangrijk om de behandeling op jonge onkruiden uit te voeren. Een iets dikkere zaai (30-35 kg /ha ipv 25 kg/ha) zorgt ook voor een iets snellere sluiting van het gewas waardoor het onkruid minder plaats heeft om te ontwikkelen.

Besluit

Dit was een zeer interessante namiddag zowel voor de telers maar ook voor de adviseurs en onderzoekers die deze namiddag ondersteunden. Er werd vanuit de telers gevraagd om volgend jaar de groep terug samen te brengen. Volgende besluiten kunnen na deze namiddag worden getrokken:

- Zaaien: zeker voldoende dik zaaien (30 à 35 kg /ha), indien mogelijk in het vroege najaar, geen Belgische rassenlijst beschikbaar.

- Bemesting : kalium en fosfor zijn belangrijk, stikstof is veel minder nodig, insporing tijdens bemesten in elk geval vermijden.

- Onkruidbestrijding: lastig, moet zeker vroeg gebeuren. Kan zeker ook mechanisch maar grassen worden niet meegenomen, chemisch is het aantal producten beperkt.

- Maaien en voordrogen: minimaal bewerken, wel lang genoeg laten liggen (eventueel in zwad), 2 jonge sneden kunnen maar moeten worden gevolgd door twee sneden in stadium begin bloei – bloei zodat voldoende reserves in de wortelkroon worden opgebouwd om een goede hergroei en winterhardheid te verzekeren.

Eddy Decaesteker,

Bedrijfsadvisering

Melkveehouderij, Inagro

Meest recent

Meest recent