In het Oost-Vlaamse Lochristi bezocht de minister het bedrijf van Alex en Linda Floré-Boone. Bij Rawijs gaat het echt om een zelfpluktuin: de circa 375 leden betalen een jaarlijkse bijdrage. In ruil mogen het hele jaar groenten komen plukken in en rond de serres van het voormalige azalea-bedrijf. De kleur van het vlaggetje dat Alex aan een teelt zet, vertelt de status: niet plukken, plukklaar, en in overvloed aanwezig.
Van iedereen respect
E
Het dorp naar ons
Het bedrijf telt een brede waaier aan groenten, die weinig bekend zijn, en meestal in de winkel zelfs niet te vinden zijn. De teelt ervan vraagt heel wat kennis. “Als ik naar de oogst kijk van toen we pas gestart zijn en naar wat we nu produceren is het verschil heel groot. We oogsten nu zoveel meer van dezelfde oppervlakte, ook door het gebruik van compost.”
Veel kennis haalt Alex uit het CSA-netwerk, een vzw waarin de Belgische CSA-boeren zich verenigen. “Iedereen deelt info en kennis met elkaar. Het is heel open, en dat is net de sterkte.” Alle leden van het netwerk werken ook biologisch.
Een vijftal boeren in het CSA-netwerk werkt ook met pakketten die mensen kunnen afhalen. De overgrote meerderheid werkt volgens het zelfpluksysteem. Een bepalende factor is de afstand tot woonkernen. In het dichtbevolkte en verweven Vlaanderen lukt dat meestal wel. “In ons geval moesten wij niet naar het dorp komen; het dorp is door de vele verkavelingen naar ons gekomen”, aldus Alex.
Mensen moeten zelf hun groenten komen oogsten. Het is een aanpak die werkt, zo getuigen de 43 succesvolle bedrijven. “Ongeveer de helft van de mensen die zich als consument aansluiten heeft een verkeerd beeld van CSA en haakt na een jaar af. Er komen daarvoor nieuwe mensen in de plaats, waarvan opnieuw de helft overblijft. Er is in de beginjaren dus veel verloop, maar je krijgt jaar na jaar een stabielere groep afnemers”, zo is de uitleg vanuit het netwerk. Bij Rawijs kunnen ze dat beamen. Ze hadden er 350, wat zakte naar 290, en wat nu weer gestegen is naar 370. “We denken een maximum te hebben bij 400. Als mensen afhaken is het vooral om praktische redenen, zoals een gebrek aan tijd.”
Professionele ondersteuning nodig
Niet alleen technisch speelt het netwerk open kaart, maar ook administratief en financieel. “We richten ons echt op de professionele landbouw. Leden moeten er een voltijds inkomen uithalen en financieel op eigen benen kunnen staan”, aldus Jen Nold. Op netwerkbijeenkomsten worden allerlei technische, sociale en financiële thema’s uitgespit. Het CSA-netwerk draait voorlopig enkel op de vrijwillige inzet van de deelnemende boeren. Dat betekent dat de werking in de zomer nagenoeg stil ligt, omdat dan de werkzaamheden op het veld het drukst zijn.
De vraag van het netwerk naar de minister was om middelen te voorzien zodat professionele ondersteuning mogelijk is. “We willen actief werken aan de uitbreiding van het CSA-netwerk. We willen ook als organisatie geïnteresseerde starters een kwalitatief begeleidingstraject aanbieden; waar we nu vaak niet aan toekomen”, aldus CSA-pionier Tom Troonbeex van het Open Veld te Leuven. In de VS - waar CSA haar oorsprong kende in de jaren ‘80 van de vorige eeuw - staat CSA al veel verder, en wordt er ook melk, vlees en eieren aangeboden. Het CSA-netwerk hier in Vlaanderen wil bestuderen wat ze daar doen waar wij van kunnen leren.
VLIF-steun
Minister Schauvliege toonde zich alvast niet weigerachtig ten opzichte van een mogelijke ondersteuning. “Voor mij is elk landbouwmodel evenwaardig, en ik vind het belangrijk dat elke schakering daar is.” Ze vroeg het CSA-netwerk om een onderbouwd dossier op te maken met haar concrete doelstellingen.
Een andere bezorgdheid is de beschikbaarheid over voldoende landbouwgrond. Vanuit het CSA-netwerk werd de uitdrukkelijke nood gevoeld aan landbouwgrond voor landbouwers. Verpaarding en vertuining vormen ook voor CSA-landbouwers vaak een concurrent. Het principe van vrij verkeer van kapitaal maakt het volgens het kabinet Schauvliege echter moeilijk om daarin veel te sturen.
Een probleem waar boeren op stoten is dat ze bovendien vaak niet in aanmerking komen voor VLIF-steun. Ook al bewijzen de bedrijven dat ze economisch leefbaar en toekomstgericht zijn; toch voldoen ze vaak niet aan de voorwaarden omdat hun investeringsbedrag te klein is. Nochtans kunnen investeringen voor bijvoorbeeld irrigatie of mechanische onkruidbestrijding flink doorwegen. Afwachten of het nieuwe VLIF, dat bepaald wordt door het nieuwe GLB, hierin een rol kan en wil spelen.