Startpagina Akkerbouw

Inzet van bodemverbeterende materialen om het gehalte aan organische koolstof op te krikken

Het gehalte aan organische koolstof in de bodem is een blijvend aandachtspunt dat in de toekomst enkel maar belangrijker wordt. Het demonstratieproject ‘Circulaire koolstofopbouw voor een betere bodem’ zet een aantal bekende en minder bekende bodemverbeterende materialen in de kijker.

Leestijd : 6 min

De doelstelling van dit project is in de eerste plaats om de mogelijkheden van een aantal eerder innovatieve producten te demonstreren en te vergelijken met bestaande mogelijkheden. Op lange termijn moet het project handvatten geven aan landbouwers om het gehalte aan organische koolstof van hun gronden op peil te houden en zelfs te verhogen.

Afnemende trend van organische stof in de bodem

Sinds de jaren 90 is het gehalte aan organische koolstof in landbouwbodems geleidelijk afgenomen. Sinds de eeuwwisseling blijft het in meer dan de helft van de landbouwpercelen ondermaats. Deze daling heeft een sterke impact op de bodemkwaliteit. De bodem wordt minder weerbaar en houdt moeilijker nutriënten en water vast. Daardoor wordt het voor de landbouwer moeilijker om de opbrengsten te garanderen en om nutriëntenuitspoeling te vermijden. Suboptimale gehaltes aan organische koolstof hebben ook gevolgen voor de erosie-, slemp- en droogtegevoeligheid van de bodem en de teelt en indirect voor de kwaliteit van oppervlakte- en grondwater.

Het is van groot belang dat de volledige sector blijft inzetten op de verhoging van het organisch materiaal in de bodem. Vandaag nemen landbouwers reeds acties die het gehalte aan organische koolstof positief beïnvloeden, zoals het inzaaien van groenbedekkers, het aanpassen van de teeltrotatie en het inwerken van oogstresten. In dit project bekijken we specifiek de mogelijkheden van het toedienen van bekende en minder bekende organische bodemverbeterende materialen. Daarnaast wordt ook nagegaan hoe bodems waarop in het verleden houtsnippers zijn aangebracht de laatste jaren zijn geëvolueerd.

Diverse alternatieve materialen

Stalmest en groen- of gft-compost worden al regelmatig gebruikt. Helaas zijn deze producten vaak onvoldoende beschikbaar om op grote schaal toegediend te worden.

Daarom focussen we in dit demonstratieproject ook op mogelijke alternatieven zoals:

• Houtsnippers: versnipperd hout uit bovengronds hakhoutbeheer;

• Shredderhout: geshredderd ondergronds wortelhout;

• Houtsnipperzeefsel: de afgezeefde fijne fractie van houtsnippers, waarna de grote fractie gebruikt wordt voor energieproductie;

• Miscanthussnippers: miscanthus wordt eind maart/begin april droog geoogst en kan vervolgens onder een landbouwplastic bewaard worden.

Deze producten hebben doorgaans een hoge C/N (koolstof-stikstofverhouding). In tabel 1 wordt daarnaast ook de C/P (koolstof-fosforverhouding) weergegeven, aangezien het binnen het huidige wettelijke kader vaak de P-inhoud is die de toediening van koolstof via organische bodem verbeterende materialen limiteert. De tabel geeft daarnaast een inzicht in de algemene samenstelling van de verschillende producten. Een belangrijke opmerking hierbij is dat de afgeleiden van houtig materiaal (houtsnippers, houtsnipperzeefsel en shredderhout) vooralsnog niet tot de standaard te gebruiken materialen behoren. Om deze producten te mogen gebruiken is er op dit moment nog een grondstoffenverklaring van OVAM nodig.

3287-BODEM VERBETER HAAR

Toepassing in de proeven

In het najaar van 2020 zijn 3 demonstratiepercelen aangelegd, namelijk in Herent, Meeuwen en Kasterlee. In Herent gebeurde de toediening van 3 koolstofrijke producten reeds in augustus, na koolzaad als hoofdteelt. In Meeuwen en Kasterlee is er gewerkt na maïs als hoofdteelt. Omdat de bemestingsruimte voor deze percelen in het voorjaar van 2020 al was ingevuld, zullen stalmest en compost op deze locaties worden toegediend in het voorjaar van 2021. Dit sluit bovendien beter aan bij de gangbare praktijken in die regio’s.

Het spreiden van de alternatieve producten kon vrij homogeen gebeuren. Op de verschillende locaties is er met verschillende types stalmeststrooiers gewerkt en traden er geen noemenswaardige problemen op wat de spreiding betreft. De lichtere producten zoals bijvoorbeeld miscanthus of hout- snipperzeefsel waren wel gevoelig voor de wind en worden dus het best in omstandigheden met weinig wind aangewend. Daarnaast is, zoals met alle producten, enige ervaring vereist om de juiste dosering per ha te spreiden.

De lichtere producten, zoals hier houtsnipperzeefsel, waren wel gevoelig voor de windinvloeden.
De lichtere producten, zoals hier houtsnipperzeefsel, waren wel gevoelig voor de windinvloeden. - Foto: Shana Clerx

Voor de dosering is een algemene richtlijn per producttype aangehouden. Voor de meer nutriëntrijke producten stalmest, groen- en gft-compost zijn de bemestingsnormen limiterend voor de maximale hoeveelheid die van deze producten kan worden toegediend. Voor het perceel in Herent was bij stalmest de dierlijke N limiterend (24 ton per ha). Bij gft-compost was de P205 limiterend, zelfs rekening houdend met het feit dat de fosfor van gecertificeerde gft- of groencompost slechts voor 50% in rekening moet worden gebracht. Er is gekozen om de hoeveelheid voor groencompost gelijk te stellen aan deze voor gft-compost (23,3 ton per ha).

Voor de meer houtige producten is rekening gehouden met ervaringen uit eerdere projecten (Koester de (Kempense) Koolstof, Leve(n) de Bodem en Soilcare) en is een toepassing van 15 ton/ha uitgevoerd. Voor deze producten is het belangrijk om een evenwicht te vinden tussen stikstofimmobilisatie en koolstofaanrijking (zie kader). Ook miscanthus is aan een dosering van 15 ton/ha toegepast.

Effect op de groei van groenbedekkers

Dwars over de objecten heen is zowel een mengsel met vlinderbloemige als een mengsel met niet-vlinderbloemige groenbedekkers ingezaaid. Hier bespreken we meer in detail het proefperceel in Herent.

De inzaai in Herent was verlaat door de droogte begin september. Met het oog op regen gebeurde de inzaai (pas) op 18 september. Er werd enerzijds gekozen voor een mengsel met 60% gele mosterd en 40% facelia (niet-vlinderbloemig) en anderzijds voor een mengsel met 50% gele mosterd en 50% Alexandrijnse klaver (vlinderbloemig, niet geldig als vanggewas).

Na de opkomst volgde een sombere, gure oktobermaand waarin de groenbedekker zich slechts traag ontwikkelde. De verschillende componenten van de groenbedekkers vertoonden hetzelfde patroon. Eind oktober werd er geen verschil gezien in de ontwikkeling tussen beide mengsels; half november was dit wel het geval. Het vlinderbloemige mengsel stond nu algemeen beter dan het mengsel van gele mosterd en facelia. Half november vonden we niet of nauwelijks nog gele mosterd terug in het object houtsnippers met de niet-vlinderbloemige groenbedekker.

Reeds van bij de opkomst was er ook een duidelijk verschil in ontwikkeling tussen de objecten, met een goede stand in de objecten met stalmest en compost en duidelijk de minste en de kleinste planten in de objecten met snippers (zowel hout als miscanthus). Ook na enkele warme herfstdagen in november die zorgden voor extra groei, waren de waargenomen verschillen nog steeds uitgesproken. Bij het ingaan van de winter varieerde de gewasstand van 0-10 cm in de slechtste objecten tot 30-40 cm in de compostobjecten en 40-50 cm voor de vlinderbloemige groenbedekker in het object stalmest.

Globaal stelden we dus vast dat de groenbedekkers zich het best ontwikkelden bij toepassing van stalmest, vervolgens bij de beide composten, het shredderhout en het minst goed bij snippers (miscanthus, hout). Dezelfde volgorde werd vastgesteld op het analoge demonstratieperceel in Bocholt.

De eerste resultaten komen overeen met eerdere ervaringen met proeven met houtsnippers. De gewasgroei vertraagt door stikstofimmobilisatie (zie kader). Daarnaast kan ook de fysieke belemmering een rol spelen, waardoor de zaden gewoon fysiek belemmerd worden door de aanwezigheid van stukken hout. Gezien de vergelijkbare opkomst van de verschillende groenbedekkers lijkt dat hier niet aan de orde. Eind december werden bij alle objecten zeer lage nitraatresiduwaardes vastgesteld in de bouwvoor (0-23 cm), met 16 eenheden nitraat-N als ‘uitspringer’ voor het object stalmest in combinatie met het vlinderbloemig groenbedekkermengsel.

Toekomst voor houtsnippers?

De uitdagende vraag die voortvloeit uit de eerste resultaten is of houtsnippers kunnen worden ingezet (bijvoorbeeld als toekomstige equivalente maatregel) in de strijd tegen N-uitspoeling, wanneer het niet meer lukt om tijdig een groenbedekker te zaaien? Een moeilijkheid bij dit vraagstuk is natuurlijk de onvoorspelbaarheid van de weersomstandigheden en dus van het tijdstip waarop de N-immobilisatie plaatsvindt. Verplaatst deze immobilisatie zich naar het voorjaar, dan moet er anders bemest worden om een ongewenste nadelige impact op de hoofdteelt te vermijden. Wordt vervolgd!

Sander Palmans, Shana Clercx, PVL; Mieke Vandermersch, Wim Fobelets, Praktijkpunt Landbouw Vlaams-Brabant; Joost-Pim Balis, Boerennatuur Vlaanderen; Annemie Elsen, Mia Tits, BDB; Femke Moors, PIBO-campus

Lees ook in Akkerbouw

Impact hagelbuien en uitbreiding bladziektes bij wintertarwe

Granen Het Landbouwcentrum Granen gaf woensdag 24 april een overzicht van de toestand van wintergranen op hun waarnemingspercelen tijdens de eerste helft van deze week. Zo wordt er meer dan enkel bladziekten waargenomen: lokaal werd de impact van enkele hagelbuien duidelijk. Op vlak van ziekteaantasting breidden bladseptoria en bruine roest afgelopen week verder uit en ook gele roest breidde lokaal uit.
Meer artikelen bekijken