Sinds 2005 doet ILVO onderzoek naar bodembeheer op de eigen biopercelen. Een eerste meerjarige proef betrof een 4-jarige akkerbouwrotatie met maïs, aardappelen, zomergraan en rode klaver op twee percelen die elk op twee verschillende manieren beheerd werden: niet-kerende bodembewerking in combinatie met boerderijcompost en ploegen in combinatie met dierlijke mest (stalmest, drijfmest en drijfmest + groencompost).
Een tweede meerjarige proef betrof een rotatie met prei, knolselder, zomertarwe, aardappelen, witte kool en ten slotte soja. Daarbij werd opnieuw gekeken naar het effect van niet-kerende versus kerende bodembewerking en plantaardige bemesting, met meer variatie in de bemestingsvormen: niet alleen compost werd onderzocht maar ook verschillende vormen van groenbemesting.
Telkens werd gekeken naar het effect op bodemkwaliteit (organische stofopbouw, stikstofbeschikbaarheid, zuurtegraad) en gewasopbrengst (incl. ziekte-, plaag- en onkruiddruk).
Betere jeugdgroei
Door compost oppervlakkig onder te werken (met cultivator) in een systeem van niet-kerende bodembewerking kent aardappel bijvoorbeeld een betere jeugdgroei, waardoor de aardappelplaag (phytophthora) minder kans krijgt om schade te berokkenen. In bio is dat belangrijk gezien er geen curatieve middelen tegen phytophthora toegelaten zijn.
De bio-aardappelen met niet-kerende bodembewerking en bemesting met compost deden het daardoor beter dan bij ploegen en bemesting met dierlijke mest. Een verklaring hiervoor is te vinden in het verteringsproces dat stal- of drijfmest doormaakt in de bodem.
Dat proces zet een rem op de wortelontwikkeling en vertraagt daardoor de jeugdgroei van het gewas. Een belangrijke les uit deze proef is dan ook dat een voorverteerd bemestingsproduct zoals compost voor de gewasontwikkeling interessanter kan zijn dan ruwe dierlijke mest.
Minder stikstofuitspoeling
Bovendien is het risico op uitspoeling van stikstof bij toediening van compost beperkt. Zelfs na twee jaar een dubbele dosis compost te hebben toegediend (zonder kerende bewerking), vond ILVO op zijn proefpercelen geen verhoogd stikstofresidu. Op het deel van het perceel dat bemest werd met stalmest werd bij een mindere gewasontwikkeling daarentegen wel een verhoogd stikstofresidu gevonden.
Ook de opbouw van organische stof in de toplaag van de bodem (0-10cm) is hoger bij gebruik van compost (niet-kerend) in vergelijking met dierlijke mest (kerend). Een effect op de gewasopbrengst is niet altijd zichtbaar – de ene keer is het licht positief, de ander keer licht negatief of onbestaande. Algemeen was de ervaring van ILVO met compost in combinatie met een niet-kerende bodembewerking dus positief.
Laat mulchen is beter
Een ander verrassend inzicht is dat late vernietiging van een grasklaver groenbedekker + drie keer mulchen (klepelen) leidt tot een betere match tussen de stikstofbeschikbaarheid in de bouwvoor en de stikstofbehoefte van het vervolggewas prei. Dit in vergelijking met een vroege vernietiging + één keer mulchen en een late vernietiging + maaien + het maaisel afvoeren.
Vernietiging van groenbedekkers zonder te ploegen is dus mogelijk, en late vernietiging kan beter uitdraaien dan vroege vernietiging. Al hangt dit af van de bodem- en weersomstandigheden. In een onderzoeksopdracht van de Vlaamse Landmaatschappij (VLM) zijn proeven op praktijkbedrijven gepland om deze resultaten ook in andere omstandigheden te valideren.
Snelle opbouw
van bodemorganische stof
Na een tweede proefjaar met knolselder bleek nog dat die late vernietiging van de grasklaver groenbedekker (voor prei) in combinatie met het toedienen van maaimeststof (grasklaver) bij niet-kerende bodembewerking (voor knolselder) leidt tot een hoger stikstoftotaal in de toplaag, wat wijst op een verhoogde opbouw van bodemorganische stof.
Ook bij twee maal toedienen van compost was er opnieuw een positief effect op alle bodemparameters. Meestal wordt gezegd dat werken aan de bodemkwaliteit een werk is van lange adem. Maar de bioproeven op ILVO tonen aan dat door een combinatie van maatregelen ook op korte termijn een wezenlijke verbetering mogelijk is, bv. door groenbemesting en plantaardige basisbemesting in een systeem van niet-kerende bodembewerking.
Gunstig voor gewasopbrengst
Het effect van die gecombineerde bemestingsstrategieën op de gewasopbrengst was bovendien positief het jaar nadien. Het jaar van toediening zelf is de stikstofwerking van groenbemesters en maaimeststoffen beperkt, soms lager dan de 30% die stalmest verondersteld wordt aan te leveren.
Maar er is een positief na-effect door de opbouw van bodemorganische stof en daarmee het stikstofleverend vermogen van de bodem in de jaren erna. In een proef met zomergraan was het eiwitgehalte van het graan hoger door de plantaardige bemesting het jaar ervoor. Plantaardige bemesting met maaimeststoffen had ook een opbrengstverhogend na-effect bij een proef met witte kool.
Betere N/P-verhouding
Een bijkomend voordeel van het toepassen van maaimeststof in vergelijking met stalmest is dat de verhouding stikstof-fosfor gunstiger is. Dat schept perspectieven voor bio, gezien de strenge fosfornormen. Om aan de strengere bemestingsnormen te voldoen zijn er grofweg drie mogelijkheden: werken met vlinderbloemigen die luchtstikstof aanbrengen, gebruik van bemestingsvormen met een hoge verhouding stikstof-fosfor en betere benutting van stikstof in het mestproduct door beperking van de stikstofemissie door vervluchtiging of uitspoeling. Zowel compost als maaimeststof bieden perspectief op dat vlak.
Proef met mestcompost
Nog in het kader van de strengere bemestingsnormen start ILVO een nieuwe meerjarige bioproef in opdracht van de VLM. Doel is optimalisatie van bemestingsstrategieën in de biologische landbouw. Daarbij wordt gekeken naar het effect van stromest versus mestcompost op stikstofbeschikbaarheid in de bodem en de bodemkwaliteit. Uit een composteringsproef bleek al een beter behoud van meststikstof door compostering van de mest met plantaardige reststromen. Een bijkomend voordeel van mestcompost is dat het een verteerd mestproduct is, wat beter kan zijn voor de gewasontwikkeling (zie betere jeugdgroei).
Drie belangrijke lessen
Samengevat zijn de belangrijkste lessen uit deze meerjarige proeven bodembeheer op ILVO dat 1) biologische telen met beperkte input van dierlijke mest mogelijk is. Plantaardige bemesting in de vorm van compost, groenbemesting en/of maaimeststoffen kan een volwaardig alternatief bieden mét bijkomende voordelen. 2) Zeker in combinatie met niet-kerende bodembewerking leidt dit tot een snelle opbouw van bodemorganische stof, en die is bepalend voor de gewasopbrengst in bio. 3) Ook bij niet-kerende bodembewerking is het inschakelen van groenbedekkers haalbaar en voordelig voor de gewasopbrengst, naar omstandigheden zelfs bij late vernietiging.
Koen Willekens (ILVO)
Compost, mestcompost en maaimeststof
Compostering is een gecontroleerde, aerobe afbraak en omvorming van een mix van organische reststromen zoals gewasresten, voederresten, stro, houtsnippers, enz. Het resultaat is én een bodemverbeterend middel én een meststof. Na één à twee maanden compostering ontstaat een jonge compost en na twee à drie maanden een rijpe compost. Het is vooral rijpe compost die een hoog gehalte aan stabiele organische stof bevat.
Mestcompost is het product van een co-compostering van houtige plantaardige reststromen en vaste dierlijke mest.
Maaimeststof is een snede van een groenbedekker, geoogst om daarna als basisbemesting voor de hoofdteelt toegediend te worden op een ander perceel.
Boerderijcompost en de wetgeving
In het kader van de omgevingsvergunning wordt ‘boerderijcompostering’ niet aanzien als een vergunningsplichtige activiteit wanneer er gewerkt wordt met uitsluitend bedrijfseigen uitgangsmateriaal, en de compost uitsluitend bestemd is voor de eigen percelen. Dan wordt dit niet beschouwd als opslag of behandeling van afvalstoffen, wat betekent dat er geen wettelijke verplichtingen zijn bij de uitbating. MAP6 hanteert een verbrede definitie van boerderijcompostering waardoor ook veilige niet-landbouwstromen zoals maaisel van natuurbeheer kunnen worden aangewend, op voorwaarde dat dit kadert in een samenwerkingsverband.
Ook onderzoek naar (bio) korte keten
ILVO heeft zijn biopercelen vorig jaar uitgebreid naar 6 hectare. Bedoeling is een wisselbouwsysteem aan te leggen van akkerbouwteelten met voedergewassen, grove groenten en tijdelijk grasland. Voor maaibeheer van het tijdelijk grasland en aanlevering van biologische stalmest werkt ILVO sinds kort samen met een lokale biologische geitenhouder. Die samenwerking wordt uitgebreid met on-farm onderzoek naar de activiteiten van het korteketenbedrijf. Zo fungeert het bedrijf als ‘pilootbedrijf’ en wordt in samenspraak monitoring, analyses of co-creatieve experimenten mogelijk worden. Het wordt echter geen één-op-één onderzoekstraject waar de resultaten enkel op dat ene bedrijf worden toegepast. Belangrijk is dat alle resultaten beschikbaar worden voor de hele sector. ILVO gaat zo’n onderzoeksovereenkomst van 4 tot 6 jaar aan met (voorlopig) 6 korteketenbedrijven.