Startpagina Actueel

Het belang van vruchtwisseling in de moestuin

Dankzij het droge voorjaar en de hoge temperaturen van de afgelopen maand maart kende het moestuinseizoen 2017 een ongewoon vroege start. In vele tuintjes gingen de vroege aardappelen, de plantuitjes, het wortelzaad, de slaplantjes en andere vroege vogels al in de grond.

Leestijd : 5 min

Maar vroeg begonnen is niet altijd gewonnen. De aanhoudende droogte en de lage temperaturen van de afgelopen 14 dagen remden de groei en zorgen ervoor dat alles toch weer in zijn normale ritme valt.

Nog tijd genoeg dus om te beginnen in de moestuin. Door de hoger wordende gemiddelde temperaturen en de toenemende daglengte komt een vlotte groei van de meeste gewassen vanaf nu pas echt op gang en door de afnemende kans op nachtvorst kunnen ook de meer gevoelige teelten vanaf nu zonder bescherming opgestart worden. Belangrijker dan het moment waarop we de werkzaamheden in de moestuin aanvangen is een goed teeltplan om er voor te zorgen dat een gewas(groep) niet jaar na jaar op dezelfde plek in de moestuin terecht komt om zo de intensief gebruikte moestuingrond gezond en vruchtbaar te houden.

De theorie

Door steeds dezelfde vruchten op hetzelfde perceel te kweken wordt de kans op aantasting door ziekten en plagen van het gewas jaar na jaar groter. Dit komt doordat de schadelijke organismen zich keer op keer kunnen vermenigvuldigen op hun uitverkoren waardplant. Zo is het bv. algemeen geweten dat wanneer men verschillende jaren na elkaar aardappelen teelt op hetzelfde perceel er na enkele jaren bodemmoeheid optreedt, waardoor de opbrengst sterk terugloopt. Deze bodemmoeheid ontstaat doordat de aardappel een goede waardplant is voor aaltjes die zich explosief kunnen vermeerderen wanneer ze zich gedurende enkele opeenvolgende jaren kunnen tegoed doen aan hun geliefde waardplant.

Door teeltafwisseling wordt bodemmoeheid voorkomen. Planten nemen niet alleen stoffen op uit de grond, via de sapstroom worden afvalstoffen naar de wortels gevoerd en afgegeven aan de grond. Door steeds dezelfde gewassen te oogsten op hetzelfde perceel gaat de concentratie aan die specifieke afvalstoffen, die vaak giftig zijn voor het betreffende gewas, in de bodem zodanig oplopen dat de plant op termijn zichzelf gaat vergiftigen. Ook voor dit probleem is jaarlijks wisselen van gewas een goede oplossing.

De praktijk

Natuurlijk is het in de praktijk niet nodig om ieder gewas telkens op een andere plek in de moestuin te telen. Om het wat eenvoudiger te maken heeft men de courante groentegewassen ingedeeld in een aantal groepen, het volstaat om iedere gewasgroep op een apart perceeltje te telen (afhankelijk van de grote van de moestuin van 3 tot 6 of meer perceeltjes) en dan jaarlijks de gewasgroepen door te schuiven naar het volgende perceeltje. Op die manier duurt het 3 tot 6 jaar vooraleer dezelfde gewasgroep terug op het oorspronkelijke perceeltje terechtkomt. Dit heeft ook zijn voordelen naar bemesting toe. Sommige gewasgroepen hebben een grote behoefte aan meststoffen andere eerder een matige tot minimale behoefte aan meststof. Door hiermee rekening te houden in het teeltschema kan de moestuin optimaal bemest worden.

De gewasgroepen

In grotere moestuinen is het eenvoudiger om een optimale vruchtwisseling door te voeren waarbij we ook rekening houden met de families waartoe de groenten behoren, de worteldiepte en de onkruidonderdrukking. Kleinere moestuinen worden vaak ingedeeld in 3 percelen waarbij we de gewassen indelen naargelang hun voedingsbehoeften, dit kan volstaan om zonder al te veel problemen een groot aantal gewassen te telen. Wil men echter ook aardappelen, tomaten en meerjarige gewassen telen dan moet men toch minimaal over 4 en best 5 perceeltjes kunnen beschikken.

De grote eters

Dit zijn de planten die veel organische mest en humus in de bodem nodig hebben. In kleinere moestuinen kunnen ze op hetzelfde perceel geteeld worden, anders kan men ze nog onderverdelen in 2 groepen nl. de koolgewassen en de vruchtgewassen.

Koolgewassen worden wegens het risico op knolvoet, een bacterieziekte die alle groenten uit de familie van de Brassicaceae kan aantasten, best op een apart perceeltje geteeld. Op zwaardere gronden een rotatiesysteem van 3 jaar aanhouden, op lichtere gronden 5 à 6 jaar om aantasting met knolvoet te voorkomen. Eens aangetast kan de bacterie tot 15 jaar in de grond overleven, dus beter voorkomen dan genezen. Kolen hebben een grote voedingsbehoefte en geven de voorkeur aan een wat hogere pH-waarde, het 'koolperceeltje' mag dus flink bekalkt worden in het voorjaar.

Vruchtgewassen zoals aubergine, komkommer, pompoen, paprika… hebben een héle grote behoefte aan voeding. Deze gewassen doen het goed op een bodem die in het voorjaar rijk voorzien is van organische bemesting, ze kunnen dan een heel seizoen lang teren op de langzaam vrijkomende stikstof. Voor het bekomen van stevige vruchten en om de vruchten lang te kunnen bewaren mag men tijdens het afrijpen wat extra kaliummeststof strooien. Wie aardbeien wil opnemen in het roterende teeltschema mag ze in dit perceeltje planten.

De matige eters

Deze gewassen hebben minder behoefte aan veel N, ze groeien best op gronden die het jaar ervoor rijkelijk voorzien geweest zijn van organische meststof. Vaak volstaat een mestgift met korrelmest tijdens de teelt om goede resultaten te bekomen.

Wortelgroenten zoals worteltjes, radijs, raapjes, bietjes, schorseneren... groeien best op niet te rijke gronden omdat ze anders te veel blad en te weinig 'wortel' gaan ontwikkelen. Ook hier dient de nodige aandacht besteed te worden aan de kaliumbemesting.

De Bladgewassen zijn een omvangrijke groep met groenten uit verschillende families die algemeen gesproken een matige bemestingsbehoefte hebben. Vaak worden bladgewassen niet op een apart perceeltje geteeld maar als voor- of nateelt van een ander gewas. Op zich is dit geen probleem maar tracht ook in dat geval te vermijden om te vaak na elkaar op dezelfde plek, hetzelfde bladgewas te telen.

De kleine eters

Deze gewassen zijn tevreden met de voedingsstoffen die de andere groepen in de grond nalaten. Om het gehalte aan organische stof op peil te houden mag in het voorjaar wel een dosis compost ingewerkt worden.

Peulvruchten (erwten, en alle soorten bonen) behoren allemaal tot dezelfde familie (de Fabaceae) en moeten om ziektes te voorkomen zeker jaarlijks verhuizen van perceel. Deze gewassen zijn in staat om zelf N (stikstof) uit de lucht te fixeren en hoeven dus niet extra bemest te worden. Door deze eigenschap is de grond na de teelt van peulvruchten rijker aan N dan vóór de teelt.

Aardappelen

Wie aardappelen wil telen beschikt best over minimaal 4 perceeltjes. Op die manier kan de aardappelteelt opgenomen worden in vruchtafwisseling en komen de gewasgroepen pas na 4 jaar terug op hetzelfde perceeltje terecht. Aardappelen geven de voorkeur aan gronden met een iets lagere pH, het perceeltje voor de aardappelen wordt dus niet meegekalkt met de rest van de moestuin. Aardappelen geven de voorkeur aan bemesting met goed verteerde stalmest of compost. Wie tijdens de teelt nog extra korrelmeststof wil toedienen kiest best voor een meststof met een lagere N- en een hogere K- verhouding. Te veel N zorgt voor te veel loofgroei en te weinig uitgroei van de aardappelen.

G.B.

Lees ook in Actueel

Meer artikelen bekijken