Startpagina Aardappelen

Pootgoedsector blijft verontrust door plantgezondheid

Belgisch pootgoed moet zijn imago van kwaliteit blijven bewaken. Maar met de komst van ‘nieuwe’ schadelijke bacteriën wordt de keurmeester met momenten stevig op de proef gesteld. Volgens ILVO-onderzoeker Johan Van Vaerenbergh kan pivot-beregening met grondwater een oplossing bieden tegen aanhoudende droogte.

Leestijd : 6 min

Tafelaardappelen, aardappelen voor de verwerking, bio-aardappelen: alle aardappelteelten vertrekken van pootgoed. De teelt van pootgoed is een specialisme met hoge toegevoegde waarde in de Vlaamse landbouw. De controle van de kwaliteit van het pootgoed begint dan ook met de controle op het veld. De keurmeesters zien erop toe dat het teeltmateriaal aan de gestelde eisen van gezondheid, raszuiverheid en kwaliteit voldoet. Naast visuele inspectie in de veldteelt gebeurt aanvullend onderzoek, vooral op de virus- en bacterieziekten. Groepsleider Bacteriologie aan het ILVO Johan Van Vaerenbergh vertelt tijdens Interpom over de grootste uitdaging in pootgoed, de bacterie die Pectobacterium carotovorum brasiliense wordt genoemd.

Kwaliteit is de grootste uitdaging voor pootgoed want dat bepaalt de marktpositie. Er worden daarom hoge collectieve gezondheidseisen aan pootgoed gesteld. De grote zorg van de Vlaamse pootgoedtelers is om absoluut competitief te zijn en te blijven tegenover de belangrijkste Europese producenten, meer bepaald Nederland, Frankrijk, Schotland en Duitsland. Maar ook in deze landen hebben de pootgoedtelers een uitstekende vakkennis en zijn de controles aangescherpt om kwaliteit af te leveren.

Vijf klassen

Voor bacteriën zijn maximale normen vastgesteld voor vijf klassen. Het prebasismateriaal, S- en SE-klassen zijn bedoeld om verder mee te vermeerderen: hier mag dus geen bacterie worden opgemerkt tijdens de veldteelt. Vlaanderen en Wallonië hebben nu dezelfde normen, maar internationaal zijn er nog wel verschillen. “Onze normen zijn niet zo streng als in Nederland, maar wel strenger dan deze in Frankrijk. Europa heeft minimumeisen vastgelegd, waar wij ver onder zitten. In het keuringsreglement van Schotland daarentegen zijn de minimale Europese eisen overgenomen. Men zou dus kunnen zeggen dat in de Schotse pootgoedteelt wat meer wordt toegelaten dan in het pootgoed in Vlaanderen”, vertelt hij. Door ‘bacterieziek’ wordt het pootgoed sneller in klasse verlaagd dan bij ‘schimmelziek’. Daarom is het voor de keurmeester heel belangrijk om de juiste diagnose te stellen: hij moet weten of de plant is aangetast door een bacterie of een schimmel. Het diagnostisch onderzoek bij ILVO is daarom noodzakelijk. Het wordt gefinancierd door de bijdragen van de pootgoedsector in het Fonds voor Landbouw en Visserij.

Nieuwe opkomende bacteriën

Uit de veldkeuringen en begeleidende analyses blijkt dat de gezondheid van het pootgoed in Vlaanderen al enkele jaren onder druk staat. Sinds 2008 zijn bacteriële verwelking, zwartbenigheid en stengelnatrot een knelpunt. Deze aantastingen worden veroorzaakt door enterobacteriën die verlekkerd zijn op de pectine in de aardappelplant en eertijds als ‘Erwinia’ waren gekend maar nu Pectobacterium of Dickeya worden genoemd. Sinds de jaren 70 was er maar één belangrijke bacterieziekte in pootgoed: de klassieke zwartbenigheid (Pectobacterium atrosepticum). Deze bacterie houdt van koel en vochtig weer en in het algemeen waren er weinig problemen mee. Begin jaren 90 kregen we te maken met Erwinia chrysanthemi (nu Dickeya dianthicola), de eerste warmteminnende bacterie in pootgoed. Sinds 2000 is er een heuse bacteriële ontplooiing. “Toen kwamen er in pootgoed verschillende nieuwe bacteriën, die ervoor niet bekend waren, maar schadelijker zijn omdat ze gemakkelijker langs de wortels infecteren en sneller in de aardappelplant vermeerderen en verspreiden. Ze houden van warmte en veroorzaken stengelnatrot. Het gaat om Dickeya solani (sinds 2005) en Pectobacterium carotovorum brasiliense (sinds 2012). Wat zich in de bodem afspeelt blijkt veel belangrijker dan wat zich voordoet op de plant.”

Bodemvocht en -soort van belang

Het is die brasiliense-variant die momenteel in fase rood zit in de pootgoedteelt. De bacterie doet het ook goed in wat koelere omstandigheden. Voor aantasting zijn relatief weinig bacteriën nodig in de poter. Maar of het tot aantasting komt hangt af sterk af van bodemvochtigheid. In een normale bodemvochtigheid zijn 100 tot 1.000 bacteriën per knol voldoende om bacterieziek in het veld te zien. Worden de omstandigheden droog (zoals in 2018), dan loopt dat aantal sterk op en zie je amper aantasting met minder dan 1 miljoen bacteriën. In een droge bodem wordt niet alleen de infectie langs de wortels bemoeilijkt, maar ook de installatie van de bacterie in de plant.

ILVO werkt voor het onderzoek over de brasiliense-variant samen met de Nederlandse keuringsdienst NAK Emmeloord. Tijdens de voorbije zomer werd onderzocht of wel alle vormen van die variant even gevaarlijk zijn. Verschillende soorten isolaten werden onderzocht, zowel in zandgrond als in kleigrond in twee aardappelvariëteiten. Er werd gekeken naar verwelking van de plant of klein gebleven plantjes, of echte typische zwartbenigheid. Wat bleek: een groot deel van de isolaten slaagde er niet in om aardappelplanten ziek te maken. Bovendien waren er isolaten die heel weinig aantasting toonden in kleigrond, maar wel in zandgrond. Naast bodemvocht, speelt dus ook de bodemsoort een belangrijke rol. Na bijkomend onderzoek kon men ook besluiten dat sommige aardappelvariëteiten minder gevoelig zijn voor bacterieziek.

Diagnosecentrum als hulplijn

Als een keurmeester twijfelt, dan brengt die de plant binnen in het diagnosecentrum van ILVO. Die zal dan bepalen met welke bacterie of schimmel de plant of knol is aangetast. Hierdoor kan de keurmeester de juiste klasse toekennen. “De keurmeester beoordeelt het gewas, maar wat verkocht wordt zijn de knollen, en niet de plant. Daarom zijn we ook begonnen met knollenonderzoek, toen er verhoogde problemen kwamen met bacteriën. Men wou een opschoning doen van de hoogste klassen, die men gebruikt om te vermeerderen. Krijgt men die bacterievrij dan zal dat zich stroomafwaarts ook vertalen naar zuiverheid. Wellicht hierdoor is de doorbraak van Dickeya solani er niet gekomen. Maar de brasiliense-variant is een ander paar mouwen. Die is veel hardnekkiger. Testen van de lagere klassen tonen aan dat hierdoor bacterieziek toch weer in de pootgoedketen kan sluipen.”

Voor de analyse worden bepaalde stukjes aardappelknol gebruikt in een heel gevoelige test waarmee in principe één bacterie kan worden aangetoond. “De vraag is: is dat nodig? Op dit moment weten we nog niet goed wat de betekenis is van enkele brasiliense-bacteriën in een poter. Daarom zijn we heel voorzichtig. Als we het resultaat aan de keurmeester meedelen bouwen we een veiligheid in. Als er een bepaald aantal bacteriën of minder zijn in de aardappelknol, dan zal dat onder gangbare teeltomstandigheden geen problemen geven in de teelt.”

Problemen bij in- en uitvoer

De gevoeligheid van die test doet echter discussies oplaaien over uitvoer van pootgoed naar landen die heel strenge eisen hebben. Er zijn landen die zeggen dat geen enkele bacterie in de knol mag zitten. Er zijn dus nog vragen rond de praktijk van die aantallen.

Ook bij invoer rijzen er vragen. Vlaanderen voert heel wat basispootgoed in om daar verder uit te telen. Tussen 2014 en 2018 kregen we jaarlijks tussen 110 en 120 moederpartijen binnen, waarmee de pootgoedteler verder kan vermeerderen. Bij 15 tot 25 procent van de partijen werd er bacterie vastgesteld en kunnen er dus problemen opduiken tijdens de vermeerdering. Daarom plant de Vlaamse overheid (de keuringsdienst) sinds de laatste paar jaar ook 100 knollen uit de ingevoerde moederpartijen om te onderzoeken of bacterie er op het veld uitkomt. “Hieruit kon men concluderen dat er bacteriezieke partijen zijn die op het veld geen symptomen vertonen.

Een probleem is dat het ook omgekeerd kan. Zelfs als er relatief weinig of zelfs geen bacterieziek wordt vastgesteld tijdens de teelt (veldsymptomen), kan er in de partij toch behoorlijk wat latente besmetting van de brasiliensebacterie aanwezig zijn. Het gebeurt dat de keurmeester geen bacterie ziet in het veld, maar dat de bacterie toch aanwezig is in de nieuwgevormde knollen. Over de jaren heen werden er 68 monsters getest, waarbij de moederknol aangetast was door bacterie en verwelking het enige symptoom was. “In nagenoeg alle monsters van planten zonder typische symptomen van bacterieziek in de stengel werd de bacterie wel in de knollen aangetroffen. Het aantal latente besmettingen nam ook toe naarmate het pootgoed ouder was. Zo geraken partijen door de mazen van het net, want de certificering gaat door met enkel een visuele keuring.”

Pivot-beregening met grondwater

Beregenen met haspel met oppervlaktewater, daar ziet Van Vaerenbergh problemen in. “Dat water zit vol met pectobacteriën, en dat komt op het gewas terecht. In Vlaanderen mag men nog beregenen met oppervlaktewater, behalve in de zone met de bruinrotbacterie in water (in de Kempen en in omgeving Maaseik). Bovendien is haspelberegening zo agressief voor de planten dat de bacteriën gemakkelijk in de plant kunnen.” Beregening met grondwater lijkt dan voor de hand te liggen. Dan lijkt zo’n pivotsysteem wel attractief. Met vernevelen heb je niet te maken met een grove waterdruppel en op de verbruikte hoeveelheid water kan flink worden bespaard. Maar het is niet verplaatsbaar, en dus enkel geschikt voor de eigen (grote) percelen.”

MV

Lees ook in Aardappelen

Meer artikelen bekijken