De juiste keuzes maken bij het afmesten
Het ‘toppen’ van de snelst groeiende vleesvarkens moet je niet doen om de andere varkens efficiënter te laten omgaan met hun voeder. Ook het verschil tussen brijvoeder en droogvoeder in technische prestaties is niet zomaar aan te tonen. Dat bleek op de voorstelling van ILVO-onderzoek in Melle.

Langer wachten helpt niet
Via het voeder
Effect van toppen op achterblijvers
In een reeks andere proeven bekeek men het effect van een rist maatregelen op de technische prestaties van de dieren. Zo is een vraag die kan gesteld worden of het nuttig is om zware varkens eerder richting slachthuis te sturen. Heeft dat een effect op de lichtere varkens die achterblijven? De dagelijkse voederopname, dagelijkse groei, voederconversie en afmestduur werden vergeleken. Statistisch bleek er op die vlakken geen significante verschillen te zijn tussen varkens die afscheid moesten nemen van de ‘getopten’ en varkens die tot het einde samen met de groeitoppers in een hok zaten.
Evenmin vielen er in het slachthuis verschillen te noteren op het vlak van koud karkasgewicht, vleespercentage of gewichts/kwaliteitstoeslagen. Wel werden de verschillen in geslachten bevestigd. Bargen hebben een hoger koud karkasgewicht en een lager magervleespercentage dan gelten. Dat zorgt er ook voor dan de kwaliteitstoeslag in het slachthuis hoger ligt voor gelten. Het zorgt er ook voor dat als er bij het toppen meer bargen wordt ‘weggenomen’ uit de populaties omdat ze sneller groeien, er meer gelten achterblijven. Dat geeft op zijn beurt een lagere voederopname bij de achterblijvers. “Maar de achterblijvers vertonen zeker geen daling in groei na het toppen”, wees Aluwé op wat louter een geslachtsverschil was. Ze wees er wel op dat het om een eerder kleinschalige proef ging en dat voorzichtigheid in het conclusies trekken dus geboden is.
Effect hokbezetting
Daarbij aansluitend keek het ILVO in de proeven ook naar het effect van een lagere hokbezetting naar de technische prestaties. Concreet werd een hokbezetting van 1,3m2 per varken vergeleken met een hokbezetting van 0,8m2 per varken. Het was het verschil tussen 6 varkens per hok, of 10 varkens per hok. De voederopname bleek daarbij gedurende het gehele traject als vleesvarken hoger te liggen bij de lagere hokbezetting. De dagelijkse groei toonde dezelfde evolutie. Maar op het vlak van de voederconversie werd er geen verschil meer waargenomen. Ook aan de slachthaak vielen er geen significante verschillen meer waar te nemen.
Een ander vraagstuk waar de ILVO-onderzoekers een licht op wierpen was het effect van het type voederbak: brijvoeder versus droogvoeder. Significante verschillen werden er niet gevonden, niet voor voederopname, dagelijkse groei, voederconversie noch slachtgewicht.
Zet de voederbak niet te wijd
Ter afsluiting gaf Sarah De Smet van het varkensloket nog een overzicht van alle factoren die een rol spelen in de voederconversie. De laatste tien jaar blijkt de gemiddelde voederconversie in Vlaanderen niet meer te dalen. Nochtans is voeder de belangrijkste kostenpost voor de vleesvarkenshouder. “Er is veel kennis rond voederconversie aanwezig in ons land, maar toch wordt de voederconversie in de praktijk onvoldoende opgevolgd”, wees ze op een interessant paradox.
In een - eerder theoretisch - overzicht werden de factoren besproken waarmee varkenshouders die voederconversie nog naar beneden zouden kunnen krijgen. Simpel gezegd is het de varkenshouder die de voederconversie het meest kan beïnvloeden via zijn kennis, ervaring, opleiding en bereidheid tot innovatie.
Voeder is slecht één van de zeven grote factoren die van invloed zijn. Maar het is wel een belangrijke factor. Onder voeder valt bijvoorbeeld ook de voederbak. “De afstelling van die voederbak blijkt nog op heel wat bedrijven een probleem te zijn”, wist De Smet. Een te wijde afstelling geeft een hogere voederconversie en een te hoge vermorsing.
Breder draait voeder ook om de installatie, de silo, ad libitum voederverstrekking of niet, de grondstoffenkeuze, de kwaliteit, de voedervorm...
Andere domeinen waar varkenshouders tal van keuzes kunnen en moeten maken zijn het drinkwater, de genetica/eindbeerkeuze, castratieproblematiek, huisvesting en gezondheid. Heel wat domeinen dus waar varkenshouders de al dan niet positieve gevolgen van hun keuzes moeten/mogen ervaren. Ondersteuning uit praktijkonderzoek zoals aan het ILVO zal dus nog een hele tijd welkom zijn.