Graanteelt en IPM

Ook voor de rest van het teeltseizoen dient de graanteler met IPM rekening te houden.
Ook voor de rest van het teeltseizoen dient de graanteler met IPM rekening te houden.

Vanaf 1 januari 2014 werd elke Europese land- en tuinbouwer verplicht de basisprincipes van IPM toe te passen. IPM staat voor ‘Integrated Pest Management’ of ‘geïntegreerde gewasbescherming’. Hierbij worden alle mogelijke bestrijdingstechnieken geïntegreerd toegepast zodat schade aan planten onder de economische schadedrempel wordt gehouden.

Het komt er dus op aan dat de telers over de nodige informatie en kennis beschikken om aan te tonen dat zij IPM toepassen op bedrijfsniveau.

Bij deze seizoensstart in granen komt Landbouwleven graag terug op IPM, zodat de teler zijn werk ik de praktijk vlotter kan verlopen. In dit artikel bekijken we waar de graanteler nu nog mee rekening kan houden binnen IPM. Zo kan hij nu nog in functie van de aanwezige ziekten- of plaagdruk en onkruidflora de passende middelen kiezen en dit aan een correcte dosering en bij goede spuitomstandigheden (veilig voor nuttigen en bijen bij toepassing van insecticiden, groeizaam weer bij toepassing van herbiciden, fungiciden en groeiregulatoren).

Onkruidbeheersing

• De onkruidbestrijding is op vele plaatsen bezig of al achter de rug. Toch houden we er aan enkele richtlijnen mee te geven. Eén ervan is de keuze van werkzame stoffen. Deze dient optimaal te worden afgestemd op de onkruidflora. Best is de onkruiden steeds in een jong stadium te behandelen en werkzame stoffen te combineren met een verschillend werkingsspectrum in functie van de aanwezige onkruidflora. Bij een toepassing in het 3-4 bladstadium moet er aandacht zijn voor middelen met bladwerking. Bij correcties in het voorjaar dient men op te letten voor selectiviteitsproblemen en grotere, minder gevoelige onkruiden. Een late toediening op grote onkruiden is vaak minder efficiënt en vraagt meer herbicideninput.

Ziektebestrijding

• Kies op basis van de erkende waarschuwingssystemen de passende middelen in functie van de ziektendruk en voer de bespuiting uit aan de correcte dosis

• Combineer werkzame stoffen met een verschillend werkingsspectrum in functie van de aanwezige ziektendruk, in het kader van een efficiente antiresistentiestrategie

Plaagbestrijding

• Er bestaan variëteiten die tolerant zijn voor het dwergvergelingsvirus dat door bladluizen op gerst wordt overgebracht

• Kies veilige (selectieve) producten die de bijen en de nuttigen sparen (zweefvliegen, lieveheersbeestjes, sluipwespen zijn natuurlijke vijanden van ondermeer bladluizen)

• Kies op basis van de erkende waarschuwingssystemen de passende middelen in functie van de plaagdruk en voer de bespuiting uit aan de correcte dosis

• Spuit in goede omstandigheden (voldoende relatieve vochtigheid, niet te schraal noch te droog weer), en wanneer de bijen niet uitvliegen (bijen zitten ‘s morgens en ’s avonds in de kast)

Informeren en documenteren

Het zal er tenslotte bij een eventuele controle door een erkende controle-instantie voor de akkerbouwer op aan komen over voldoende documenten (waarschuwingsberichten, teeltfiches, rassenlijsten, registratieboekje, gewasbeschermingsgids, gewasbeschermingsapplicaties, …) te beschikken om aan te tonen dat zijn bedrijfsvoering aansluit bij de IPM regelgeving.

Bufferzone 1m

Het is van belang de juiste voorzorgen te nemen om contaminatie van oppervlaktewater en milieu te vermijden door in de buitenrijen systematisch anti-driftdoppen te hanteren, correcte dosissen te gebruiken en de laatste meter niet te behandelen. Deze minimale afstand tot het oppervlaktewater is de bufferzone die moet worden gerespecteerd bij bespuitingen. Deze bedraagt 1 m voor volleveldspuiten. Voor een groot aantal producten geldt echter een grotere bufferzone. De specifieke bufferzonebreedte staat vermeld op het productetiket en kan teruggevonden worden op www.fytoweb.fgov.be. Bij het gebruik van erkende driftreducerende technieken - een combinatie van type spuittoestel en specifieke spuitdoppen – wordt de bufferzone smaller. Hoeveel precies, hangt af van de bereikte driftreductie (50%, 75%, 90% of 99%). Meer informatie hierover is eveneens te vinden op www.fytoweb.be en op www.spuithulp.be. Het correcte onderhoud van deze laatste meter vormt de uitdaging voor de komende jaren.

Naar J.L. Lamont, Vlaamse overheid, Departement Landbouw en Visserij, Afdeling Voorlichting, Doelgroepenbeleid, Kwaliteit Plant, Team Voorlichting

Meest recent

Meest recent