Startpagina Melkvee

Klimaatvriendelijke ommekeer met eigen voer

Het wordt de landbouwers stilaan duidelijk dat ‘het klimaat’ een aangepast management zal vragen. Op melkveebedrijven speelt dit zowel op vlak van adaptatie (aanpassen aan wijzigend klimaat) als mitigatie (verminderen broeikasgasuitstoot). Het demonstratieproject KOE werkt hierrond mogelijkheden uit.

Leestijd : 7 min

Alhoewel er op al deze vlakken nog heel wat onderzoek nodig is, vatte het Landbouwcentrum Voedergewassen (LCV) toch al de ‘KOE’ bij de horens en voerde een demonstratieproject uit met steun van Vlaanderen en Europa. Het project kreeg de naam ‘Klimaatvriendelijke Ommekeer met Eigen voer’ of kortweg ‘KOE’. ‘KOE’ is een samenwerking tussen LCV, Hooibeekhoeve, ILVO, Inagro, HoGent en Universiteit Gent.

Een doordachte teeltkeuze en vruchtwisseling op een melkveebedrijf is nodig om tot maximale CO2-opslag in de bodem te komen of CO2-productie bij het maken van stikstofkunstmest te vermijden

Dit staat in contrast met de huidige gangbare teeltplannen en rantsoenen op de melkveebedrijven, waar enkel gras en maïs wordt geteeld en vervoederd, meestal in combinatie met aangekochte bijproducten en krachtvoeders. Landbouwers blijven vasthouden aan dit vaste stramien door de onzekerheden die deze veranderingen met zich meebrengen. Zijn die andere teelten wel opbrengstzeker? Kom ik dan niet in de problemen met mestafzet? Brengt dit niet te veel werk met zich mee? Passen granen of voederbieten wel in het rantsoen van mijn hoogproductieve koeien? Gaat de ruwvoeropname van mijn koeien niet achteruit?…

Klimaatvriendelijke teelten

Tijdens de introductie van de workshop gaf An Schellekens (LCV) kort aan wat de belangrijkste bevindingen zijn uit het teeltluik van het project en welke ‘klimaatvoordelen’ deze gewassen hebben.

Bij de teelt van gras/klaver of winterveldbonen/graan zorgt de vlinderbloemige voor stikstoffixatie uit de lucht. Hierdoor is er minder kunstmest nodig. Rietzwenkgras is een grassoort die productiever is bij droogte dan Engels raaigras. Bij vers rietzwenkgras ligt de verteerbaarheid lager dan bij de gangbare grasmengsels. Maar wanneer rietzwenkgras wordt ingekuild wordt dit verschil kleiner.

Voederbieten hebben de eigenschap een hoge opbrengst per hectare te realiseren. Door het lange groeiseizoen van voederbieten hebben ongunstige periodes relatief weinig invloed op de uiteindelijke opbrengst.

Om de gangbare gras/maïs-teeltplannen te doorbreken kan bijvoorbeeld zomergerst een interessant gewas zijn. Als tussenteelt kan zomergerst ingepast worden tussen maïs en grasklaver.

Meer over deze teelten kan je raadplegen op de website van LCV in de teeltfiches (www.lcvvzw.be/publicaties).

Landbouw en klimaat

In de media wordt de landbouw en zeker de veehouderij vaak met de vinger gewezen als grote boosdoener als het gaat over de klimaatopwarming. Karen Goossens (ILVO dier) zette de feiten nog eens op een rijtje. In Vlaanderen is landbouw verantwoordelijk voor slechts 9% van alle broeikasgasemissies. Binnen de landbouw is methaan verantwoordelijk voor 49% van alle broeikasgasemissies, gevolgd door CO2 (26%) en lachgas (25%).

Van de totale broeikasgasemissie van de Vlaamse landbouw is slechts 34% afkomstig van de rundveesector, vooral afkomstig de voederproductie en de pensfermentatie (methaan). Methaan is trouwens afkomstig van de boertjes van de koeien en niet van de scheetjes, zoals vaak verkeerdelijk wordt aangegeven in de media. Op basis van het SMART-melken-project werd een berekening gemaakt van de CO2-voetafdruk van de 3 teelten die in de voederproeven van KOE werden ingepast (figuur 1).

Figuur1: Koolstofvoetafdruk van de voedermiddelen binnen het project (bronnen Yan et al, 2012; ILVO onderzoek ; Sima Pro 8.4)

KOOLSTOF

Voederproeven

Tijdens de workshops stelde Nick Rutten (Hooibeekhoeve) de resultaten van drie voederproeven, uitgevoerd op de Hooibeekhoeve, voor. Bij elke voederproef werden twee rantsoenen samengesteld, een proefrantsoen met inpassing van een eigen teelt en een controlerantsoen dat het gangbare gras/maïs-rantsoen moest benaderen.

Geplette gerst Bij de eerste voederproef werd gerst ingepast in het proefrantsoen (tabel 1). We kozen voor gerst en niet voor bijvoorbeeld tarwe, omdat gerst iets ‘rustiger’ is in de pens en dus minder kans geeft op pensverzuring. Om dezelfde reden werd de gerst geplet en niet gemalen.

tab1voedergerst

Het idee achter deze proef was het inpassen van 1,5 kg gerst in het basisrantsoen van de proefgroep, waarbij dan 1,5 kg evenwichtig krachtvoer werd uitgespaard ten opzichte van het controlerantsoen. Zo kreeg een tweedekalfskoe met een melkproductie van 43 l bijvoorbeeld 5,4 kg krachtvoer bij het proefrantsoen, terwijl dit zelfde dier bij het controlerantsoen 6,9 kg kreeg.

De ruwvoeropname bij het proefrantsoen met gerst lag 4% hoger dan bij het controlerantsoen. Aangezien bij deze proef het berekende basisrantsoen ook 1,2 kg droge stof meer bevatte dan het proefrantsoen, was dit volgens verwachting. Bij het controlerantsoen kregen de dieren namelijk meer evenwichtig krachtvoer ter beschikking dat niet in het basisrantsoen zit.

Wat betreft de productie, zowel liters melk als vet- en eiwitgehalte, zagen we een zeer klein tot geen verschil tussen beide rantsoenen met een licht voordeel voor het proefrantsoen.

De iets hogere melkopbrengst bij het proefrantsoen resulteerde echter niet in een hoger voersaldo. Rekening houdend met de totale opname kwam het proefrantsoen op een hogere voerkost . Het uiteindelijke voersaldo per koe per dag voor het proef- en controlerantsoen was respectievelijk 5,69 en 5,75 euro.

Ingekuilde voederbieten Het maken van een mengkuil van perspulp en voederbieten maakt het mogelijk om jaarrond voederbieten te voeren. In de voederproef werd dan ook gekozen om de vergelijking te maken van perspulp met de mengkuil perspulp/voederbieten. De verhouding 1/3 voederbieten en 2/3 perspulp (kg vers product) bleek uit voorafgaand onderzoek (Hogent) optimaal om sapverliezen te beperken. In tabel 2 zie je dat bij het proefrantsoen 9 kg van de mengkuil werd ingepast. Dit betekent dat in het proefrantsoen de koeien 3 kg voederbieten kregen en 6 kg perspulp. In het controlerantsoen kregen ze eenzelfde hoeveelheid droge stof uit perspulp.

tab2voederbieten

Uit diepgaande statistische analyse (masterproef Evie Lenaerts, KU Leuven Geel) bleek dat er geen significant verschil was in melkproductie tussen de twee rantsoenen. Het rantsoen had echter wel een significante invloed op het verloop van de melkproductie tijdens de lactatie. Zo was de melkproductie bij het proefrantsoen hoger in het begin van de lactatie, maar de daaropvolgende stijging van de melkproductie was kleiner.

Ondanks het klein aandeel voederbieten in het rantsoen was het vetgehalte toch significant hoger bij het proefrantsoen. Hierbij kon ook aangetoond worden dat het verschil in vetgehalte tussen beide rantsoenen groter werd naarmate de koeien zich verder in lactatie bevonden.

Het eiwitgehalte was daarentegen significant lager bij het proefrantsoen, waarbij het verschil in eiwitgehalte tussen proef- en controlerantsoen afhankelijk bleek van de pariteit. Zo was er geen verschil bij primipare koeien, enkel bij multipare koeien was het eiwitgehalte significant lager bij het proefrantsoen.

Grasklaver Bij de laatste voederproef werd een proefrantsoen samengesteld, waarbij grasklaver werd ingepast in plaats van een zuivere graskuil (tabel 3).

tab3voedergrasklaver

Bij de grasklaverproef werden tegenstrijdige resultaten vastgesteld tussen de twee opeenvolgende proefperiodes. Hierdoor kunnen er voorlopig geen eenduidige besluiten getrokken worden.

Het volledige rapport van de voederproeven is terug te vinden op de website van Hooibeekhoeve (https://www.provincieantwerpen.be/aanbod/dese/hooibeekhoeve/hooibeekhoev...).

Omgaan met minder (kwalitatief) ruwvoer

Ilse Louwagie (Inagro) nam als laatste het woord en gaf ervaringen uit de praktijk mee aan de deelnemers van de workshops. Niet enkel opbrengst lijdt onder extreme weersomstandigheden ook kwaliteit van het ruwvoer. Ilse gaf aan dat het belangrijk is een goede ruwvoerplanning te maken. Enerzijds is de hoeveelheid ruwvoer bepalend voor het aandeel dat een bepaald voedermiddel in het rantsoen van de verschillende diergroepen kan uitmaken. Anderzijds vertelt een ruwvoeranalyse meer over de ruwvoerkwaliteit en dit bepaalt mee of er correcties nodig zijn om aan de behoeften van de dieren te voldoen.

Als boer heb je een aantal zaken zelf in de hand. Zo vertelde Ilse Louwagie dat een ideale graskuil gemiddeld 45% droge stof bevat. Een kuil die natter is en veel OEB (onbestendige eiwit balans) bevat geeft meer risico op pensverzuring en bevat vaak meer ammoniak, waardoor de kuil minder smakelijk is en de koeien er minder van zullen eten. Een te droge graskuil bewaart moeilijker en zal sneller aanleiding geven tot broei. We spreken van broei als de temperatuur van de kuil 10 °C hoger is dan de omgeving. Regelmatig voelen, ruiken en kijken kan je veel opleveren.

2018 was op zijn zachts gezegd geen goed maïsjaar. Veel maïs bevatte een zeer laag kolfaandeel en dus een laag zetmeelgehalte. Normaal duurt het inkuilproces bij maïs een vijftal weken, waarbij zuurvormende bacteriën zuurstof verbruiken en de pH daalt. Maar deze bacteriën hebben voedingsstoffen nodig en bij gebrek aan graan kan het inkuilproces dus langer duren. Het afdekken van de maïskuil met een vochtig bijproduct of de kuil afdekken met een laag grond kan de bewaring ten goede komen.

Om het zetmeelniveau van een maïskuil van 2018 (270 g ZET/kg DS) op hetzelfde niveau te brengen als bij een normaal jaar (350 g ZET/kg DS) is 1,6 kg maïsgraan nodig.

Discussie

Tijdens de presentaties van de sprekers was er al heel wat inbreng van en discussie met de deelnemers. Landbouwers vertelden over hun ervaringen met het inmengen van granen of voederbieten in hun rantsoen.

Als afsluiter van de discussie werden nog een aantal stellingen voorgelegd aan de deelnemers. Zo vroegen we bijvoorbeeld hoe vaak je grasklaver moet schudden. Hier antwoordde 60% van de deelnemers één keer, terwijl er ook 40% helemaal niet zou schudden. Beperkt of niet schudden is inderdaad de richtlijn om te vermijden dat je bij het schudden van gedroogde klaver de blaadjes en dus het eiwit verliest.

Op de vraag: ‘Hoe zou je voederbieten bewaren en vervoederen?’, waren de antwoorden zeer verschillend tussen beide workshops. De mogelijke antwoorden waren: enkel vers, onmiddellijk alles inkuilen of de combinatie van eerst vers en in het voorjaar overgaan naar een mengkuil. Terwijl in Melle meer dan 60% van de deelnemers enkel vers zou voederen, koos in Geel 65% voor de combinatie. Bij beide workshops koos een vierde van de deelnemers om meteen de volledige oogst in te kuilen.

Besluit

Melkveehouders zijn wel degelijk bezig met het aanpassen van hun bedrijfsvoering aan de klimaatuitdaging. Dat bewijst hun aanwezigheid en input op deze workshops. Ze willen zich wapenen om de discussie met de burger rond klimaat aan te gaan. Melkveehouders zijn op zoek naar een teeltsysteem dat bij extreme weersomstandigheden meer opbrengstzekerheid biedt en zorgt voor meer koolstofopslag in de bodem en dat minder kunstmestinput nodig heeft. Een gedegen rantsoenadvies blijft hierbij een noodzaak. Maar ook de uitwisseling van kennis en ervaringen tussen landbouwers en adviseurs onderling bleek zeer waardevol.

Nick Rutten (Hooibeekhoeve) en An Schellekens (LCV)

Lees ook in Melkvee

Meer artikelen bekijken