Als we echt goed voorbereid willen zijn en een goede maïsoogst willen bereiken, is een doordachte naopkomstbehandeling van belang. Weet welke onkruiden er in je veld staan, of je wil behandelen met terbutylazine of niet, en stel zo je schema’s samen met respect voor het ontwikkelingsstadium van de maïs.
Laat je veld er proper en gezond bij staan met behulp van de juiste behandelingen, rekening houdend met de dosissen. - Foto: LBL
Vorige week werd de vooropkomstbehandeling in maïs onder de loep genomen. Deze week staan de naopkomstehandelingen centraal. Ook hier is aangeraden om te weten welke onkruiden je tussen de maïsplanten vindt. De aanwezigheid van hanepoot, naaldaar, vingergras, kamille, enzovoort bepaalt welk schema het beste is voor jouw perceel.
Naopkomst tegen eenjarige dicotylen, zonder hanepoot, naaldaar of vingergras
Bij aanwezigheid van eenjarige dicotylen is een vroege behandeling (4-5 bladstadium) (tabel 1) met Calaris 1 l + Dual Gold 0,7 l of Successor 1,2 l of Frontier Elite 0,75 l voldoende als de klassieke grassen (duist, straatgras, windhalm, enzovoort) niet ontwikkeld zijn op de moment van de behandeling.
Let bij behandeling ook op het bladstadium van de maïs. - Foto: TD
Andere oplossingen zijn ook efficiënt. Mesotrione (70 g a.s.) + Gardo Gold 2 l, sulcotrione (225 g a.s.) of Laudis 1,5 l tot 1,6 l in combinatie met Aspect T 1,5 l tot 1,6 l, afhankelijk van het onkruidstadium, bieden ook een zeer efficiënte oplossing. Akris 2 l kan ook wel dienen in de schema’s voor een extra bodemwerking.
Als de courante grassen aanwezig zijn, zal de toevoeging van 0,4 tot 0,5 l Samson Extra 60 OD of Monsoon Active 0,75 l deze vernietigen. Deze antigrasmiddelen zorgen voor de nodige extra werkzaamheid als er bingelkruid met 4 of meer bladeren aanwezig is en er mesotrione of sulcotrione wordt gebruikt.
In de aanwezigheid van papegaaienkruid zijn Callisto of Laudis veel efficiënter dan Zeus (of Sulcogan). Sulcotrione en tembotrione zijn iets ‘milder’ als de planten langzamer groeien door koud weer. Zeus is gemakkelijk te mengen met verschillende partners. De werking ervan is iets langzamer dan die van Callisto en Laudis. Die 2 laatsten hebben dan weer het voordeel dat ze iets beter ontwikkeld onkruid sneller vernietigen. Hun werkzaamheid tegen klassieke eenjarige dicotylen is zeer vergelijkbaar, maar Laudis heeft een zwakkere nawerking. Dit vormt echter geen probleem als de bodem voldoende vochtig is, waardoor een goede werkzaamheid van het bodemmiddel mogelijk wordt gemaakt. Laudis is bij de doses van 1,5 tot 1,6 l echter iets duurder dan de andere 2 sulcotrione- en mesotrionproducten.
Zonder terbutylazine
Landbouwers die zonder terbutylazine willen behandelen, moeten eerder behandelen, bij voorkeur bij 3-4 bladstadium van de maïs, met aandacht voor de op het perceel waargenomen flora. De aanwezigheid van duist, straatgras, windhalm, bingelkruid, varkensgras, zwaluwtong of kamille vereist vaak de toevoeging van een aanvullend product (tabel 3) aan het basisschema (tabel 2). Onyx 0,5 l/ha versterkt de werking van mesotrione en sulcotrione (snellere en betere werking op matig gevoelig onkruid). Bij het maken van de mengsels is het echter nodig om alert te zijn. Monsoon Active 0,75 l, Maïster Power 0,75 l en Xinca 0,25 l kunnen niet gecombineerd worden met Laudis OD vanwege het risico op fytotoxiciteit.
Kamille bestrijden
Kamille is moeilijk uit te roeien als het is verplaatst door middel van grondbewerking (ploegloos bewerken of veronkruide akkers). Wanneer de kamille minder dan 10 cm lang is, kan het bij naopkomst perfect bestreden worden door de gebruikelijke combinaties (Calaris 1,25 l + Dual Gold 0,6 l, Laudis 1,75 l + Aspect T 1,75 l).
In aanwezigheid van goed ontwikkelde kamille (tabel 4) worden de beste resultaten verkregen door toevoeging van 0,25 l Xinca of 20 g Peak aan de klassieke mengsels op basis van Callisto of Calaris. Xinca moet echter worden vermeden in combinatie met Laudis OD, door het risico op verbranding in ongunstige omstandigheden. Peak (75% prosulfuron) is ook zeer efficiënt bij een dosis van 20 g per ha. Het kan worden toegepast vanaf 2-9 bladstadium van maïs. De werking is echter veel trager dan dat van de 2 voorgaande producten. Nagano 1 l/ha of Auxo 1,25 l/ha bevatten bromoxynil, en kunnen ook in deze context zeer nuttig zijn.
Naopkomst tegen dicotylen, hanepoot en naaldaar, zonder vingergras
In situaties met zowel eenjarige dicotylen als hanepoot en/of naaldaar, zijn verschillende schema’s mogelijk (tabel 5). Voor de bestrijding van deze gierstgrassen worden actieve stoffen zoals nicosulfuron (Samson extra 60 OD), thiencarbazon + foramsulfuron (Monsoon Active), tembotrion (Laudis) gebruikt. Mesotrione of sulcotrione vormen door hun werkingsspectrum en hun nawerking de basis van de onkruidbestrijding tegen naopkomstdicotylen. Laudis kan ook dezelfde rol spelen door in te spelen op zowel de eenjarig dicotylen als de gierstgrassen.
Sulcotrione en mesotrione zijn vooral nuttig tegen melganzevoet en uitstaande melde die minder goed worden bestreden door alle bodemmiddelen (met uitzondering van pendimethalin). Als sulcotrione of mesotrione wordt gebruikt, moeten hanepoot en naaldaar worden bestreden via de contactwerking van nicosulfuron, Monsoon active of Maïster Power TC Max. Hun werking is vrij langzaam, maar over het algemeen zeer efficiënt tegen deze 2 grassen. Het is vooral belangrijk om te behandelen als de luchtvochtigheid voldoende is (‘s avonds of in de vroege ochtend behandelen), zeker als je door een droge periode gaat. Gezien de geringe nawerking moet 2 l Gardo Gold of Aspect T 1,6 l of Akris 2 l aan de behandeling worden toegevoegd. Deze zullen de contactwerking versterken door de bijdrage in terbutylazine, en tegelijkertijd bieden ze een efficiënte nawerking tegen de eenjarige grassen.
Het optimale behandelingsstadium voor een goede werking (vernietiging van het aanwezige onkruid en voldoende nawerking) is het 4-5 bladstadium van de maïs (vroege naopkomst) als de behandeling met terbutylazine gebeurt. De meest ontwikkelde hanepoot en naaldaar zitten dan meestal in het 3 bladstadium, aan het begin van de strekking. Zonder terbutylazine is het raadzaam om iets eerder te behandelen op minder ontwikkeld onkruid en om de dosis van het bodemmiddel te verhogen.
Samson Extra 60 OD en Monsoon Active worden onder dezelfde omstandigheden efficiënt gebruikt, maar kunnen ook op iets meer ontwikkelde hanepoot en naaldaar worden toegepast. Deze 2 antigrasmiddelen kunnen worden toegepast op maïs die 7 bladstadium heeft bereikt. Laudis 1,75 tot 2 l + Aspect T 1,6 l kan ook zeer goede resultaten geven tegen eenjarige dicotyle onkruiden met hanepoot en naaldaar. De prijs is vergelijkbaar met die van het drievoudige mengsel. Capreno TC Max bestaat uit tembotrione en is versterkt met thiencarbazone-methyl, dat een aanvulling vormt op de efficiëntie tegen varkensgras en kamille.
De aanbevolen behandelingen zonder terbutylazine (tabel 6) kunnen ook worden aangevuld met de producten in tabel 3, afhankelijk van de aanwezige moeilijke onkruidsoorten.
In de aanwezigheid van varkensgras wordt de voorkeur gegeven aan Monsoon Active boven nicosulfuron.
Geelrode naaldaar, dezelfde herbicidengevoeligheid als groene naaldaar en kransnaaldaar
De geelrode naaldaar kan worden onderscheiden van groene naaldaard en kransnaaldaar door de aanwezigheid van lange haren daar waar de bladschede overgaat naar de bladschijf. Het kan groot worden (tot 100 cm) en heeft, net als het hele geslacht ‘setaria’, een haarkroon ter hoogte van het tongetje. Het is te vinden op enkele percelen in het oosten en westen van Henegouwen. Proeven opgezet in 2018 en 2019 op zwaar aangetaste percelen (tot 128 personen per m²) bevestigden de doeltreffendheid van conventionele antigrasmiddelen: Samson extra 60OD 0,5 l, Monsoon Active 0,75 l, Laudis OD 1,75 l.
Laudis blijft de enige oplossing tegen vingergras
Hoewel percelen met vingergras veel minder vaak voorkomen dan percelen met naaldaar en hanepoot, komen aangetroffen percelen steeds vaker voor en zijn de betrokken regio's van jaar tot jaar talrijker. Hoewel het noorden van het land het meest betrokken is, kan je ook vingergras en af en toe bloedgierst vinden in sommige percelen in het westen van Henegouwen, ten noordoosten van Luik, Brabant, vooral in lichte gronden en zandgronden van de Jura-regio. Hun opkomst is later dan die van andere grassen.
Laudis (tembotrione + isoxadifen ethyl) + een antigrasmiddel (Aspect T, Akris of Gardo Gold) blijft de enige referentieoplossing tegen complexe eenjarige grassen met glad vingergras, bloedgierst, kransnaaldaar, groene naaldaar en hanepoot vanaf het 1- bladstadium tot het begin van de uitstoeling. Dit is voldoende bestrijding van glad vingergras wanneer men behandelt in een zeer vroeg stadium, niet later dan de uitstoeling (tabel 7).
Kale gierst en Zuid-Afrikaanse gierst: welke behandeling toepassen?
Deze grassen zijn voornamelijk gelegen in zandgebieden in het noorden van het land, in de Kempen, en zijn sinds enkele jaren te vinden in sommige regio's van Wallonië (Pays de Herve, Waals-Brabant).
De behandeling Laudis 2 l tot 2,25 l + Aspect T 2 l of Akris 2 l heeft zijn uitstekende werking tegen deze grassen bevestigd. In vooropkomst, in natte omstandigheden, was de bestrijding compleet door het toepassen van het bodemmiddel Frontier Elite 1,4 l of Akris 2,25 l. Op basis van in proeven van 2016 en 2017 hebben Adengo 0,33 l in vooropkomst en Laudis 2 l + Frontier Elite 1 l (+Samson extra 60OD 0,5 l) in het 1-3 bladstadium ook gezorgd voor een totale bestrijding van Zuid-Afrikaanse gierst.
Tot slot blijkt dat het succes van een naopkomstbehandeling tegen deze nieuwe grassen alleen gegarandeerd is door te behandelen onder voldoende vochtigheid en in een zeer vroeg stadium van het onkruid (maximaal 2-3 bladstadium, tot 1 cm uitstoeling). Hierna wordt de bestrijding veel problematischer.
G. Foucart, F. Renard, J-P Mazy
et M. Mary
CIPF, UCL – Louvain-la-Neuve
Timing en stadium is van cruciaal belang
Actieve stoffen met bladwerking worden voornamelijk toegepast na de opkomst van onkruid. Afhankelijk van de mogelijkheid in de plant te bewegen, zijn ze onderverdeeld in twee klassen: systemische middelen en contactmiddelen. De systemische middelen bestaan uit actieve stoffen die via de bladeren worden geabsorbeerd en erna via het sap naar de plaats van werking worden getransporteerd. De contactmiddelen betreft actieve stoffen die slechts zeer weinig bewegen in de plant, en werkzaam zijn waar de plant raken.
Opname in het blad
In beide gevallen is de eerste stap de opname in het blad. Om te weten hoe dit gebeurt en wat de factoren zijn die deze opname beïnvloeden, is wat basiskennis in de plantkunde nodig. Het oppervlak van de bovengrondse plantendelen is bedekt met een beschermende extracellulaire lipidenlaag: de cuticula, die ook huidmondjes en haren kunnen bevatten. Met een dikte die varieert tussen 0,5 en 15 µm afhankelijk van de plant, is de cuticula beter ontwikkeld als de planten op droge grond groeien, als de relatieve vochtigheid laag is en als de plant gemakkelijk watertekort heeft. Deze laag bestaat uit cutine, cuticulaire en epicuticulaire wassen aan de buitenkant. Deze epicuticulaire wassen zijn relatief dun bij gematigde soorten, maar kunnen enkele tientallen microns dik zijn in sommige tropische soorten. De wassen beperken het waterverlies via transpiratie en beschermen de plant dus tegen uitdroging.
Behoud van de spuitoplossing
De eerste stap in de werking van een herbicide dat op het loof wordt toegepast, is het behoud van de spuitoplossing. Hier is de interactie tussen de spuitoplossing en het plantoppervlak belangrijk. Die hangt af van 2 groepen factoren: de een heeft betrekking tot het spuiten (diameter, snelheid en samenstelling van de druppels) en de andere betrekking tot de plant zelf (bevochtigbaarheid van het oppervlak, bladmorfologie, aanwezigheid van haren). Het ontwikkelingsstadium of de ontwikkeling van een orgaan is ook een parameter die van invloed is: wanneer een blad uit de knop komt, is het bladoppervlak praktisch vrij van epicuticulaire wassen, en de kale huid van zo’n jong orgaan is gemakkelijk bevochtigbaar. Als het blad groeit, worden wassen gevormd waardoor de bevochtigbaarheid vermindert. Met andere woorden, het behandelen van een jonge plant (2-3 bladeren) komt neer op het toepassen van een mengsel op zeer bevochtigbare oppervlakken.
Opname doorheen de cuticula
De tweede stap in de werking van een herbicide dat op het loof wordt toegepast, is de opname van de actieve stoffen door de cuticula. In tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht, zijn de huidmondjes niet de belangrijkste route om binnen te komen. Hoewel de cuticula zeer lipofiel is van aard, is deze niet ondoordringbaar en zelfs de belangrijkste route van bladopname. De doorlaatbaarheid van de cuticula verschilt echter sterk tussen soorten. Zo dringt 2,4 D beter door in de maïsbladeren dan in de bietenbladeren.
Opname door de plantorganen
De opname van herbiciden in de plantaardige organen hangt voornamelijk af van 3 factoren.
- De eerste factor heeft betrekking op de plant en meer in het bijzonder aan de cuticula. Hier vormt de aanwezigheid van was over het algemeen een moeilijk te overschrijden barrière. Tijdens de ontwikkeling van de bladeren stijgt de productie van epicuticulaire wassen, waardoor de doorlaatbaarheid voor herbiciden daalt. Dit verklaart waarom jonge zaailingen met groeiende bladeren en een relatief doorlatende cuticula vaak gevoeliger zijn voor naopkomstherbiciden dan oudere planten waarbij de meeste van de bladeren volledig ontwikkeld zijn.
- De tweede factor houdt verband met het herbicide en betreft de fysisch-chemische eigenschappen van de actieve stof, de hulpstoffen en de verdeling van het product op het plantoppervlak.
- Ten slotte zijn de klimatologische omstandigheden op het moment van de behandeling van belang. Ze hebben een doorslaggevend effect op de opname van herbiciden door het blad. Die is het grootst bij een hoge luchtvochtigheid. Een hoge relatieve luchtvochtigheid zorgt voor de beste omstandigheden voor opname en verspreiding in de plant doordat de afzet van het product maar ook cuticula vochtig blijft. Zo wordt het opdrogen van de gespoten druppels ook beperkt.
Behandelen onder geschikte klimatologische omstandigheden
In het algemeen zijn de klimatologische omstandigheden voor een herbicidebehandeling 's morgens vaak het beste. De luchtvochtigheid bedraagt dan al enkele uren meer dan 60% en de cuticula is doorlatend om actieve stoffen op te nemen. Als de luchtvochtigheid 's avonds snel stijgt, is het ook mogelijk om te behandelen van zodra deze 60% bereikt. Als de temperatuur overdag hoog was, is het mogelijk dat de cuticula niet voldoende gehydrateerd is en dat de opname vermindert.
Vermijd in ieder geval behandeling tijdens hete uren. De luchtvochtigheid is dan te laag en de cuticula is niet erg ontvankelijk. Onder deze omstandigheden drogen de sproeidruppels te snel op en zal minder product het doel bereiken. Het best is om jong onkruid te behandelen: deze hebben weinig of geen epicuticulaire wassen die niet erg doorlaatbaar zijn voor herbiciden.
Volgens het besluit van de Waalse regering van 14 juni 2018 kan de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen niet starten als de windsnelheid 20 km/u of meer bedraagt. Een aanhoudende wind zorgt voor drift en het drogen van de sproeidruppels, en kan ook het loof uitdrogen. Volgens Arvalis zullen druppels kleiner dan 130µ het doel niet bereiken bij 7 km/u en zullen druppels kleiner dan 200µ het doel niet bereiken bij 17 km/u.