Startpagina Aardappelen

Aanpak stikstofbemesting en nitraatresidu in aardappelen

Europa en andere regionale overheden zijn zeer streng op de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater. Om dit op te volgen ligt er in Vlaanderen een uitgebreid monitoringsnetwerk van zo’n 750 MAP-meetpunten. Hier neemt de Vlaamse milieumaatschappij maandelijks een staal om de kwaliteit van het water in kaart te brengen.

Leestijd : 6 min

In de jaren 2000 hadden we meer dan 50 % van deze meetpunten waar de norm overschreden werd. In 2010 waren er nog 33% overschrijdingen. Het doel van Europa was om in 2018 op slechts 5% overschrijdingen te zitten. Dit streefcijfer is alvast nog niet gehaald, daar we momenteel ergens rond de 21% rode MAP-meetpunten zitten. Zo leert ons Ilse Eeckhout alvast.

We moeten dus blijven verder werken aan de kwaliteit van het oppervlaktewater. De PCA-voorlichtster leert ons hoe ook de aardappelteler hier zijn bijdrage kan leveren.

Ilse Eeckhout en de medewerkers van het PCA en CVBB kunnen de landbouwer begeleiden naar een betere bemesting (in aardappelen).
Ilse Eeckhout en de medewerkers van het PCA en CVBB kunnen de landbouwer begeleiden naar een betere bemesting (in aardappelen).

LBL: Hoe pakt het PCA de problematiek van het nitraatresidu in aardappelen en ruimer bekeken de stikstofbemesting aan?

“Het PCA werkt samen met het CVBB (Coördinatiecentrum Voorlichting en Begeleiding Duurzame Bemesting) om aan de opdracht te voldoen om samen met de sector naar een betere waterkwaliteit te streven. We doen dit via begeleiding van de teler bij zijn bemesting en zetten in op individuele aanpak.

In het kader van de individuele aanpak hebben we afgelopen najaar nog 26 aardappelpercelen bemonsterd in de Vlaamse Ardennen. Slechts 6 zaten onder de streefnorm van 90 kg nitraat per ha. Zes andere percelen zaten zelfs zeer hoog in reststikstof. We zijn ervan overtuigd dat aan de grootste overschrijdingen iets te doen is. Het gros van de opgevolgde percelen zat echter in de range van 100 à 150 kg nitraat per ha. Zeg maar tussen de eerste en tweede drempelwaarde.”

Is dit gegeven typisch iets voor de aardappelteelt en hoe komt dit?

“Ja, inderdaad dit is typerend voor de aardappelteelt. De hoofdreden ligt bij het feit dat de aardappel maar een matige stikstofbenutting heeft. Van de totale stikstof die aan het gewas beschikbaar gesteld wordt via depositie, gift, voorraad, mineralisatie; wordt er tijdens het groeiseizoen maar zo’n 50 à 60% opgenomen door het aardappelgewas.

Aangezien het loof bij de oogst achterblijft op het veld, ligt de stikstofafvoer nog lager.

Waar zit de reden van de matige stikstofbenutting?

Dit komt door het wortelstelsel van de aardappelplant. Dit gaat veel minder diep dan bij bijvoorbeeld bieten en graan. De wortels van de aardappelplant gaan maar zo’n 60 cm diep. De minste verdichting/verstoring in de bodem leidt tot remming van de wortelgroei. De wortels moeten ook niet enkel in de diepte gaan, maar ook in de breedte. Iedere plant heeft immers 75 cm ruimte beschikbaar. Wat de plantenwortels aan stikstof niet opnemen, vinden we op het einde van de rit terug in het nitraatresidu.

Een belangrijke opmerking is dat één maand na de opkomst van de aardappelen de wortels nog altijd hoofdzakelijk in de bovenste 30 cm zitten. In een nat voorjaar kunnen de nitraten snel migreren naar diepere lagen, waar de wortels niet bij raken.

Een goede bodem helpt dus al bij de stikstofopname.

Ja, er moet voldoende aandacht zijn voor een goed doorwortelbare bodemstructuur. Maar eigenlijk voor de bodem in het algemeen, zodat de plant een goed wortelstelsel kan ontwikkelen om maximaal stikstof op te nemen. Aardappelen poten in een bodem met een slechte structuur, heeft niet alleen effect op de wortelgroei, maar ook op de loofgroei. Te vroeg planten in een koude bodem of in een bodem met slechte structuur zorgt voor aardappelen die moeilijker opkomen en trager ontwikkelen. Deze aardappelen gaan op het einde van de rit ook sneller afrijpen.

Vochtvoorziening is ook een belangrijk aspect. Er is immers water in de bodem nodig om de stikstof in op te lossen, zodat de plant hem kan opnemen. Bij droge voorjaren en zomers kan een vochttekort mee aan de oorzaak liggen van een hoge reststikstof. Stikstof bijstrooien tijdens droge periodes brengt dus niets bij. We zien dat wel eens in praktijk gebeuren: boeren zien de plant stilstaan en gaan stikstof strooien. Dit heeft geen zin. Eigenlijk zit de stikstof er, maar kan hij door de droogte niet opgenomen worden.

Zijn er nog andere zorgenkindjes binnen het bodembeheer?

Wel, ziekten en plagen kunnen ervoor zorgen dat de stikstofopname niet optimaal is, en kunnen net dat verschil in opnamepercentage maken. Bodem- en rotatieziekten, net als aaltjes zorgen ervoor dat er geen prachtig wortelstelsel is, en bijgevolg ook geen loof en finaal een opbrengst die achter blijft, net als een hoger nitraatresidu.

Andere factoren zijn fosfaat en pH, maar doorgaans zitten onze bodems toch goed in fosfaatvoorziening. Over de pH kan men nog discussiëren. Er wordt wel eens gezegd dat aardappelen het goed doet bij een lage pH. Dit zou ik willen nuanceren, oké ze verdragen misschien een lage pH, maar vragen het niet! Bij een goede pH worden juist de nutriënten uit de bodem beter opgenomen.

Zijn er nog andere oorzaken dan het matige wortelstelsel, waarom de aardappel maar matig stikstof opneemt?

De tijd is een andere oorzaak. De aardappel gaat niet het heel seizoen lang door met de opname van stikstof. Dit in tegenstelling tot andere teelten zoals suikerbieten. De opname van stikstof bij aardappelen doet zich eigenlijk voor tijdens de eerste zestig dagen na opkomst.

Na opkomst beginnen de aardappelen op korte tijd veel stikstof op te nemen. In goede omstandigheden en groeizame dagen kan dit zelfs 5 kg stikstof per dag zijn. Vanaf half juli richting augustus wordt er eigenlijk zelfs geen stikstof meer opgenomen. Dat betekent dat vanaf dan de stikstof die nog in het profiel aanwezig is of vrijkomt door mineralisatie, eigenlijk reststikstof is.

Bij vroege aardappelen is er nog de mogelijkheid om een groenbedekker in te zaaien na de oogst om zo de reststikstof te vangen. Bij late rassen is dit moeilijk.

Alles is natuurlijk afhankelijk van plantdatum, opkomst, ras en de weersomstandigheden. Starten met een oordeelkundige bemesting en een maximale stimulatie van het wortelstel voor de stikstofopname is wat de aardappelteler kan doen.

De startdosis heeft een grote invloed op het nitraatresidu bij het einde van de teelt. Wat kunnen we over de dosis nog zeggen?

Het belang van een correcte dosering is zeer hoog al van bij de start van de teelt. Hoe meer bemesting we geven bij aanvang, hoe meer we op het einde blijven terugvinden. Via proefveldwerking heeft het PCA bestudeerd wat het effect van een hogere bemesting is. Hier zagen we dat een hogere mestgift leidt tot een licht latere afrijping en maar een beperkte meeropbrengst (rond de 3 ton/ha). Echter is er geen statistisch verschil bij deze waarnemingen. We kunnen dus concluderen dat de opbrengst vaak op hetzelfde niveau blijft ook al wordt de bemesting licht terug geschroefd.

Mijn aanbeveling luidt om volgens staalname en advies te bemesten en dan nog valt het geen vrijkomt door mineralisatie nooit perfect in te schatten.

Speelt de soort meststof een rol?

Dat hebben we ook al meerdere jaren beproefd en we kunnen enkel zeggen dat ze allemaal een goede kilogramopbrengst leveren, zonder statistisch verschil. Het nitraatresidu lag bij allen te hoog. Echter iets lager bij een meststof die een nitrificatieremmer in zich had. Maar het overschreed nog de norm.

Kan de bemesting fractioneren een oplossing bieden?

Fractioneren hebben we beproefd door 70% van de bemesting mee te geven bij de start en 30% te gaan bijbemesten. De conclusie is heel duidelijk: de opbrengst blijft bij de klassieke bemestingstechniek gelijk aan de fractioneringstechniek. De reststikstof was wel lager bij de gefractioneerde techniek.

Wat opmerkelijk is, was dat in de helft van de proeven die we deden met een gefractioneerde bemesting de opbrengst gelijk lag waar het gewas maar 70% van de bemesting kreeg en er niet werd bijbemest. Ook hier is de moraal van het verhaal dat een beredeneerde startbemesting cruciaal is en dat deze vaak lager kan als de mineralisatie voldoende hoger uitvalt.

Bij toepassen van bladmeststoffen zien we soms een iets latere afrijping, maar weinig effect op opbrengst.

Ik doe een tweede poging en denk naast het fractioneren ook aan rijenbemesting in aardappelen. Is dit een oplossing richting nitraatresidu?

Als er evenveel stikstof in de rij wordt gegeven, ten opzichte vollevelds, dan blijft het nitraatresidu gelijk. De opbrengst ook trouwens. Uit proeven zagen we dat het nitraatresidu bij rijenbemesting pas afnam, als ook de dosering in de rij afnam, richting 80% ofzo. Maar de opbrengst verminderde dan ook.

Hierom hebben we 80% van de bemesting in plaats van vollevelds in de rij gaan toedienen en achteraf bijbemest. Deze techniek gaf een mooi resultaat zowel richting opbrengst als nitraatresidu.

Wat hebben we geleerd uit dit gesprek?

Punt 1: heb aandacht voor een goede bodemconditie.

Punt 2: bemest volgens advies (staal) en ken de inhoud van de mest.

Punt 3: als je de bemesting fractioneert, ga dan niet te laat bijbemesten want de aardappel neemt hoofdzakelijk stikstof op in de eerste zestig dagen na opkomst. Er is wel een risico bij droogte.

Punt 4: De weersomstandigheden op het einde van het teeltseizoen van aardappelen hebben nog een sterke invloed op de reststikstof.

T.D.

Lees ook in Aardappelen

Meer artikelen bekijken