Startpagina Vleesvee

Wordt schurftgevoeligheid genetisch bepaald?

Tijdens de Vlaamse Fokkerijdag op 10 november kwamen verschillende experten aan het woord over uitdagingen binnen de fokkerij. Een van hen, Roel Meyermans, van de KU Leuven en het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (FWO), gaf wat meer toelichting over de samenhang tussen DNA en schurft, meer bepaald bij Belgisch witblauw.

Leestijd : 3 min

Om te onderzoeken in welke mate erfelijke factoren de gevoeligheid voor schurft bij Belgisch witblauw bepalen, deed het Bomangeproject onderzoek op basis van genetische merkers. Daarvoor werd erfelijk materiaal (DNA) van gevoelige en ongevoelige dieren vergeleken. De resultaten kunnen bijdragen tot een selectieprogramma tegen de gevoeligheid voor schurft.

Gegeerd ras, gevoelig aan schurft

Meer dan 2.000 fokkers over heel België werken met Belgisch witblauw. Ongeveer 50% van de Belgische rundveestapel bestaat dan ook uit dat ras, dankzij de snelle groei, grote spiermassa, lage voederconversie en het magere vlees met hoge karkasopbrengst.

Uit eerder onderzoek bleek echter al dat Belgisch witblauw zeer gevoelig is aan schurft, zeker in vergelijking met Holstein. Die schurft wordt veroorzaakt door de Psoroptes ovismijt en brengt ernstige gevolgen met zich mee. We spreken dan niet enkel over de pijn en het ongemak van de dieren, maar ook over economische verliezen door dierenartskosten, productieverliezen en een verlies aan lederkwaliteit.

Verschillen in gevoeligheid

Meyermans legt uit wat een goede selectie voor de fokkerij kan betekenen: “Een enquête, uitgevoerd in 2012, wees uit dat 74% van de Vlaamse rundveehouderijen met schurftproblemen kampt die te wijten zijn aan deze mijtinfectie. Bovendien zien we binnen een groep dieren die hetzelfde management hebben genoten nog steeds grote verschillen in gevoeligheid. Daarom vroegen we ons binnen het Bomangeproject af of die gevoeligheid erfelijk is en of we mutaties in genen kunnen vinden die deze verschillen verklaren”, aldus Meyermans.

“Het Bomangeproject is de opvolger van het Psorovisproject en eindigde in 2020. Gedurende dat project namen we monsters af bij zo’n 2.000 Belgisch witblauwrunderen en nog eens 330 dubbeldoelrunderen.

Tijdens het onderzoek begeven we ons tussen de dieren, waarbij we kijken naar de grootte van de laesies (beschadigingen van de huid, korsten …). Vanuit die gegevens konden we de laesies scoren. Score 1 is bijvoorbeeld niet zo ernstig, score 4 slaat op laesies die dik en vochtig zijn en een slechte geur hebben door een actieve infectie.

Bij de bemonsterde dieren was gemiddeld 6% van het huidoppervlak bedekt met schurftlaesies. Er zijn dieren die met minder schurft rondlopen, maar er zijn ook dieren die met veel meer schurft rondlopen, soms tot meer dan 50% van hun gehele huidoppervlak.”

DNA-onderzoek

“We hebben bij de witblauwrunderen DNA verzameld aan de hand van bloedstalen. Die stalen konden we gebruiken voor een genoomanalyse. Met de SNP-chiptechnologie konden we het DNA in kaart brengen, en met die info konden we nagaan wat de erfelijkheidsgraad is van schurftgevoeligheid. Naast DNA gebruikten we ook de informatie uit het stamboek.

Na het bekijken van de resultaten werd de erfelijkheidsgraad onderzocht. Voor ernstige laesies ligt die rond de 6%. Deze is dus relatief laag, maar toont wel aan dat er effectief factoren in het DNA zijn die bepalen dat het ene dier gevoeliger is dan het andere. Bovendien zien we dat de erfelijke gevoeligheid voor het aantrekken van mijten nog hoger ligt (15%).

We zijn dan bij de 241 meest gevoelige dieren en de 192 ongevoelige dieren op DNA-niveau gaan kijken of we genen vonden die relevant zijn voor die gevoeligheid. In de analyses kwamen enkele veelbelovende signalen naar boven. In de huidige fase gaan we 3 kandidaat-genen verder onderzoeken. Die genen zijn al eerder gekend voor hun cruciale rol in de huidbarrière en de ontwikkeling van immuuncellen. Bovendien gaan we onderzoeken of er inderdaad onderliggende mutaties zijn bij de gevoelige dieren, die we niet terugvinden bij ongevoelige dieren.

De laatste vraag die we ons stelden, was of er een verband is tussen myostatine (het dikbilgen) en schurftgevoeligheid. Dat hebben we onderzocht in de dubbeldoelpopulatie, aangezien hier nog verschillende varianten van het dikbilgen voorkomen. En inderdaad, we konden een verband vaststellen: dieren van het dikbilfenotype hebben ongeveer 2 keer meer kans om schurft te ontwikkelen en ongeveer 6 keer meer kans om grote laesies te ontwikkelen. We gaan nu verder onderzoeken of dat verband oorzakelijk is, en of we dat ook biologisch kunnen verklaren”, stelt Meyermans.

Onderzoeksresultaten

“Tot nu kunnen we dus al met zekerheid zeggen dat schurftgevoeligheid deels genetisch bepaald is en dat we met een goede onderbouwde fenotypering aan selectie kunnen doen. We hebben ook kandidaat-genen opgespoord die we eventueel kunnen gebruiken in volgende genetische tests. Als laatste wordt myostatine inderdaad in verband gebracht met schurftgevoeligheid”, besluit hij.

Sanne Nuyts

Lees ook in Vleesvee

Meer artikelen bekijken