De groep respondenten bleek wel te weten wat een goed biestmanagement inhoudt, maar praktische hindernissen blijken soms de implementatie ervan in de weg te staan. Ook op andere vlakken, zoals spenen en eerste inseminatie, wordt nog te vaak gekozen voor de makkelijkste eerder dan de beste weg.
ILVO gaat in dit project, samen met partners Hooibeekhoeve en Inagro, de komende 4 jaar nog verder op zoek naar duidelijke richtlijnen voor de Vlaamse melkveehouders om de opfok van vaarzen op het bedrijf te verbeteren. Tijdens een studiedag op de Hooibeekhoeve in Geel werden alvast enkele aspecten van jongveeopfok theoretisch, maar ook praktisch toegelicht. Wij woonden onder meer de sessie over biestmanagement bij.
Biest bepaalt gezondheid kalf
Biest of colostrum is de eerste melk van de koe na het kalven. Deze melk is rijk aan maternale antistoffen. Aangezien het eigen immuunsysteem van het kalf nog niet actief is tijdens de eerste levensweken is biestopname essentieel. Het geeft het kalf een noodzakelijke passieve immuniteit. Pas na goed 5 weken beschikt het kalf over een eigen actieve immuniteit. De tijd tussen de dalende passieve en stijgende actieve immuniteit is cruciaal voor de gezondheid van het dier.
Een goed biestmanagement moet voorkomen dat de passieve immuniteit faalt. Uit een enquête van Dierengezondheidszorg Vlaanderen (DGZ) van enkele jaren geleden op 118 rundveebedrijven bleek echter dat 14% vande respondenten biestmanagement niét belangrijk vond. 83% vond dat ze er onvoldoende aandacht aan besteden.
Ilke Van Hese (ILVO): “Te weinig anti-stoffen (minder dan 10 g/l serum) vergroot nochtans de kans op ziekte en sterfte. De kwaliteit van de biest moet dus in orde zijn, maar de eerste drinkbeurt moet ook tijdig en met voldoende biestopname gebeuren. Een handig memosteuntje voor een goed biestmanagement zijn de 4 V’s: vlug, vaak, veel en vers/veilig.”
Ken de kwaliteit van de biest
Wat is nu goede biest? Van Hese wijst erop dat de kleur en consistentie van de biest geen echte kwaliteitsparameters zijn. In de praktijkdemonstratie (zie kader) krijgen we dat bevestigd door Els Stevens van de Hooibeekhoeve: “De kwaliteit wordt vooral bepaald door de concentratie aan antistoffen, meer bepaald het immunoglobuline G-gehalte (IgG). Kwaliteitsvolle biest bevat 50 g/l IgG. Dat gehalte blijkt op de Vlaamse bedrijven sterk te schommelen.”
De pariteit van het moederdier bepaalt de concentratie IgG. Meestal verbetert de biestkwaliteit na 3 kalvingen (meting van een hogere %brix), maar dat is geen vast gegeven. Bij koeien die veel biest produceren, speelt namelijk een verdunningseffect. En ook vaarzen kunnen al prima biest aanmaken.
Daarnaast speelt ook het rantsoen in de weken voor de partus een rol. De colostrognese start immers al 3 tot 4 weken voor het afkalven. Eiwitrestrictie in het rantsoen van einde dracht zorgt voor een verlaagde antistofopname bij de kalveren. Onderzoek wees uit dat seleniumtoevoeging een gunstig effect heeft op de IgG-opname. Verder adviseert men een droogstand van minimaal 30 dagen. Daarnaast ziet men ook een seizoeneffect op de biestkwaliteit: vooral bij vaarzen ligt het IgG-gehalte lager tussen december en februari, maar ook bij hittedagen aan het einde van de dracht.
Ook vaccinatie van het moederdier in de periode voor het kalven kan de concentratie IgG gunstig beïnvloeden.
Verzamelen en bewaren van biest
Het spreekt vanzelf dat de collectie van biest onder hygiënische omstandigheden moet gebeuren. Een bacteriële besmetting zal namelijk voor een lagere opname van antistoffen zorgen. De biest moet bij voorkeur van de eigen moeder komen. Biest van een met para-tbc-besmette koe wordt weliswaar best niet gegeven. “Melk de pasgekalfde koe trouwens zo snel mogelijk”, adviseert Van Hese. “De IgG-concentratie daalt immers met 3,7% per uur na het kalven.”
In de bevraging in het kader van JongLeven gaf 2 op 3 respondenten gelukkig wel aan ze de net gekalfde koeien binnen de 4 uur na het kalven melken om zoveel mogelijk biest van goede kwaliteit beschikbaar te hebben.
Collectie is één zaak, je moet de biest daarna ook snel gebruiken of goed bewaren. Van Hese: “Onbehandelde, kort bewaarde biest bevat het meeste antistoffen. Gepasteuriseerde – 60 minuten aan 60 °C – of gekoelde biest bevat minder bacteriën. Biest kan je trouwens prima invriezen. Noteer op het recipiënt dan wel de gegevens van het moederdier, de kalvingsdatum en de kwaliteit.
91% van de bevraagden gebruikt biest van het moederdier en 71% gebruikt gevroren biest. Maar slechts 48% van deze bedrijven controleert de biestkwaliteit. Op dit vlak is dus nog heel wat verbetering mogelijk. Naast de hygiëne bij het melken, is natuurlijk ook de hygiëne bij het verstrekken van de biest belangrijk.”
Vlug en vaak
Een kalf dat bij de koe drinkt, neemt te weinig biest op. Wanneer je het kalf wegneemt van de moeder en het zelf biest geeft, heb je een beter zicht op de hoeveelheid en de kwaliteit ervan. ILVO adviseert om 6 l biest te verdelen over 3 drinkbeurten.
“Een kalf dat snel na de geboorte voldoende biest van goede kwaliteit (minstens 50 g/l IgG) krijgt, kan immers goed starten. Het streefdoel is om binnen de eerste 6 uur na de geboorte minstens 200 g antistoffen – dus 4 l van goede kwaliteit - toe te dienen aan het kalf.”
Wat als het fout loopt?
Tot slot wees Ilse Van Hese er nog op dat je eventueel ook een colostrumvervanger kan inzetten. “Maar dit is slechts een hulpmiddel. Zo’n vervanger wordt namelijk minder goed geabsorbeerd door het kalf. Je kan het inzetten als supplement bij slechtere biestkwaliteit.
Je kan het kalf bij een hoge infectiedruk, bijvoorbeeld diarree, ook extra bescherming meegeven met aangelengde biest. Voeg hiervoor tijdens de eerste 14 dagen 200 ml colostrum bij de melk.”
Wanneer het kalf weigert te drinken, kan je het sonderen. “Een Holsteinkalf mag je op deze manier maximaal 4 l geven, een witblauw kalf slechts 3 l vermits vleesrassen een kleinere maag hebben. Houd bij het sonderen de neus lager dan de oren. Zo vermijd je dat de biest in de luchtpijp komt of een perforatie van de slokdarm.”
Hoe weet je nu hoeveel antistoffen het kalf écht heeft opgenomen? Op 24 uur leeftijd zou het IgG-gehalte in het bloedserum meer dan 10 g/l moeten bedragen. Volgens onderzoek van Van Hese zou dit – ondanks goed biestmanagement, bij 12,7% van de melkveehouders te laag zitten. Om dat te evalueren, kan je een bloedstaal laten controleren door DGZ (via elektroforese). De informatie is op dat moment niet meer nuttig voor het betreffende kalf maar wel voor je toekomstig biestmanagement.
De kwaliteit van biest wordt vooral bepaald door de concentratie aan antistoffen, meer bepaald het immunoglobuline G-gehalte (IgG). Kwaliteitsvolle biest bevat meer dan 50 g/l IgG. De kleur en consistentie van de biest zijn minder bepalend. Els Stevens (Hooibeekhoeve) toonde hoe een kwaliteitsmeting correct kan uitgevoerd worden.
Hoe biestkwaliteit meten?
Om de kwaliteit van de verse biest te meten bestaan verschillende methodes.
De colostrometer of densiteitsmeter meet de dichtheid. “Dankzij het grote gebruiksgemak is dit toestel veel gebruikt, maar het is minder accuraat. Het geeft slechts een idee van de hoeveelheid IgG in de biest.” Wanneer je de meter in een maatbeker laat vallen, blijft deze op een bepaald niveau – afhankelijk van het IgG-gehalte – hangen. De nog zichtbare kleurzone bovenaan geeft een indicatie van dit gehalte weer. Rood is te laag, geel wijst op een matige kwaliteit en groen is een gunstig waarde. De meting wordt beïnvloed door de temperatuur, ideaal meet je bij 20 – 22 °C.
Colostro balls zijn vergelijkbaar met de colostrometer, maar voor gebruik in een groter recipiënt zoals een emmer. Het aantal en de kleur van de bovendrijvende balletjes geeft een idee over de dichtheid, en dus kwaliteit, van de biest.
Els Stevens geeft de voorkeur aan een exacte meting met de brix-refractometer (analoog of digitaal, zie foto). “Door een druppel homogene biest op het apparaat aan te brengen, kan je een waarde aflezen, het brixpercentage (%brix). Eigenlijk wordt de breking van het licht dat door de oplossing schijnt, gemeten. De mate van breking is gekoppeld aan het drogestofgehalte in de oplossing en dat aan de hoeveelheid IgG. Kwaliteitsvolle biest bevat meer dan 50 g/l IgG wat overeenkomt met 22,5%brix of meer.” Voor een goede analoge brixmeter betaal je ongeveer 50 euro (minder bij samenaankoop), voor de digitale versie 120 à 150 euro.
Meting in serum
Met de brix-refractometer kan je ook het totale eiwitgehalte in bloedserum monitoren. Er is namelijk een hoge correlatie tussen %brix en aantal g IgG. Een waarde van meer dan 7,8 %brix wijst op voldoende antistoffen in het bloed en dus op voldoende biestopname.