Startpagina Recht

Het nieuwe goederenrecht

Op 1 september 2021 treedt het nieuwe goederenrecht in werking. De wet van 4 februari 2020 voert immers een ‘Boek 3. Goederen’ in het nieuwe Burgerlijk Wetboek in. Hiermee heeft de wetgever heel wat wetgeving in verband met roerende en onroerende goederen samengebracht en gemoderniseerd. Heel wat van deze bepalingen zijn van belang voor de landbouwpraktijk. Daarom staan we er de komende weken uitvoerig bij stil.

Leestijd : 4 min

Heel wat van de bepalingen in het goederenrecht stammen nog uit de periode van Napoleon en zijn daardoor aan modernisering toe. Zo zijn bijvoorbeeld het recht van opstal en het recht op erfpacht nauwelijks of niet meer gewijzigd sinds de inwerkingtreding ervan in 1825. Daar waar in de periode van de totstandkoming van het binnenkort oude Burgerlijk Wetboek de maatschappij nog in hoofdzaak een agrarische samenleving was, is dat op vandaag totaal niet meer het geval. Het nieuwe goederenrecht bracht om die reden heel wat wijzigingen aan die onder meer het recht van opstal, het recht op erfpacht en het vruchtgebruik moderniseren. Deze wijzigingen betekenen dikwijls ook nieuwe spelregels.

Contractvrijheid

In tegenstelling tot het klassieke zakenrecht voorziet het nieuwe goederenrecht in meer vrijheid voor de partijen. Waar onder het oude systeem moeilijk kon afgeweken worden van het wettelijk kader, biedt het nieuwe goederenrecht meer flexibiliteit. De wetgever heeft op deze manier getracht om een nieuw evenwicht te vinden tussen de contractvrijheid en de rechtszekerheid. Door te bepalen dat het nieuwe goederenrecht van aanvullend recht is, maakt de wetgever reeds bij aanvang van het boek 3 duidelijk dat in elk geval niet het volledige goederenrecht van openbare orde is of van dwingend recht. Dit biedt ruimte om specifieke regelingen uit te werken voor de projectontwikkeling, de vermogensplanning, het meervoudige grondgebruik, enzovoort. Uiteraard is het voor de burgers van essentieel belang te weten waar deze contractvrijheid hun kansen biedt, waar de oude starre regelgeving hen tegenhield.

Wijziging begrip eigendomsrecht

Het huidige art. 544 van het binnenkort oude Burgerlijk Wetboek omschrijft eigendom als: “het recht om op de meest volstrekte wijze van een zaak het genot te hebben en daarover te beschikken, mits men er geen gebruik van maakt dat strijdig is met de wetten of met de verordeningen.”

In de nabije toekomst is de definitie van eigendom heel wat minder uitgesproken. Art. 3.50 van het nieuw Burgerlijk Wetboek bepaalt: “Het eigendomsrecht verleent aan de eigenaar rechtstreeks het recht om het voorwerp ervan te gebruiken, hiervan het genot te hebben en erover te beschikken. De eigenaar heeft de volheid van bevoegdheden, behoudens de beperkingen die door wetten, verordeningen of door de rechten van derden worden opgelegd.”

Deze nieuwe invulling van het eigendomsbegrip werkt verder ook door in art. 3.67 van het nieuw Burgerlijk Wetboek, waarin een nieuw concept wordt gelanceerd, namelijk het feitelijk gedogen door een eigenaar. Zo kan iedereen zich op een onbebouwd en onbewerkt braakliggend perceel begeven, wanneer dit niet is afgesloten, tenzij de eigenaar kenbaar heeft gemaakt dit niet te willen of tenzij dit schade of hinder zou veroorzaken aan de eigenaar.

Omdat het art. 544 van het oud Burgerlijk Wetboek de hoeksteen was van de zogenaamde theorie van de abnormale burenhinder, volgt uit deze wijziging van het begrip eigendomsrecht ook dat de juridische relaties tussen buren door het nieuwe goederenrecht werden hervormd. In het nieuwe goederenrecht wordt voortaan een volledig hoofdstuk gewijd aan burenrelaties, waaronder dan burenhinder, afsluitingen en erfdienstbaarheden worden geregeld. Aan dit hoofdstuk wijden wij de komende weken nog een afzonderlijk artikel.

Omvang van de grondeigendom

Een andere wijziging valt te noteren bij de afbakening van de omvang van grondeigendom. De eigendom van een grond heeft zowel een horizontale als een verticale omvang. De horizontale omvang reikt net als in het verleden tot aan de perceelsgrens. De verticale omvang daarentegen is niet meer zoals in het verleden een ongelimiteerde denkbeeldige zone boven en onder het grondoppervlak. Art. 3.63 van het nieuw Burgerlijk Wetboek bepaalt voortaan dat het eigendomsrecht op de grond zich enkel uitstrekt tot een hoogte boven of diepte onder de grond die voor de eigenaar nuttig kan zijn voor de uitoefening van zijn bevoegdheden. Een eigenaar kan zich bijgevolg niet verzetten tegen een gebruik door een derde op een hoogte of een diepte waarop de actuele eigenaar, gelet op de bestemming en de toestand van de grond, redelijkerwijze geen gebruiksbevoegdheid zou kunnen uitoefenen.

In één van de volgende artikelen gaan we ook dieper in op het cascadesysteem dat de wetgever in art. 3.61, § 2 van het nieuw Burgerlijk Wetboek heeft ingeschreven om de afbakening van een perceel te bepalen. Het klassieke afpalingsrecht wordt immers aangepast en aangevuld.

Jan Opsommer

Lees ook in Recht

Omgevingsvergunningsprocedure wordt vereenvoudigd

Recht Vlaams minister van Omgeving Zuhal Demir (N-VA) wil de omgevingsvergunningsprocedures drastisch vereenvoudigen tot één basisprocedure. Ook het milieueffectenrapport mag voor haar een heel stuk eenvoudiger worden.
Meer artikelen bekijken