De enige hennepverwerkingslijn in België ligt in het Waalse Marloie. Ze heeft het nooit goed gedaan en is onlangs failliet verklaard. Dat is niet zo best voor de Belgische landbouwers die vezelhennep telen. Er stond ongeveer 500 ha vezelhennep in België, waarvan er slechts 90 ha in Vlaanderen lag.
Technische problemen
Voor het faillissement zouden twee redenen aan de basis liggen. Allereerst is het erg moeilijk om binnen te treden in de hennepmarkt. Ten tweede waren er al grote technische problemen sinds het begin van de activiteiten, om de verwerkingseenheid op punt te stellen. “Eén van de problemen in de fabriek was het ontstoffen van de scheven”, vertelt Veronique De Mey van Inagro.
De vezels zijn onder andere bedoeld voor de auto-industrie. De scheven werden ingezet als beddingmateriaal en in bouwtoepassingen. Zowel in het binnenland als in het buitenland, bijvoorbeeld in Duitsland, is er vraag naar die materialen. De afnemers vonden de producten vaak niet kwalitatief genoeg.
Volgens het Waalse medium Matele zou er 1,5 miljoen euro nodig zijn om de fabriek terug leven in te blazen. Dat wordt echter moeilijk. De landbouwers-leveranciers werden niet meer betaald sinds 2016. Ondertussen kan door alle technische reparaties wel een kwalitatief product afgeleverd worden.
Oplossing: hennep op vlasverwerkingslijn?
Er is nu wel een bedrijf in oprichting dat bezig is met het ontwikkelen van een oogstmachine voor hennep voor textieltoepassingen. Daarbij blijven de stengels parallel op het veld liggen tijdens het roten en het oprollen, totdat ze verwerkt kunnen worden in de fabriek op een vlasverwerkingslijn. Zo moet er geen aparte verwerkingslijn gebouwd worden om de vezels en de scheven van de vezelhennep van elkaar te kunnen scheiden. Het idee is om gebruik te maken van bestaande vlasfabrieken voor de verdere verwerking.
Nieuwe teelten, nieuwe ketens
De suikerprijs heeft te lijden onder lage marktprijzen. Door de droogte hadden telers moeite om aan hun aardappelcontracten te voldoen, laat staan dat ze van de hoge prijzen konden genieten. Wat moet je nog zetten om een cent te verdienen? Liefst iets dat voordelen heeft voor het milieu en de bodem, voegen klimaatspijbelaars en bewuste consumenten daar nog aan toe. Vind je zo’n wondergewas, dan moet je het nog kwijtgeraken. Een keten vanuit het niets opbouwen, hoe doe je dat?
Tijdens een inspiratiemoment op het proefcentrum Herent praatten experts enerzijds over het opstarten van een coöperatie, en anderzijds over partnerschappen met bedrijven die zich verderop in de keten engageren. De ene aanpak is niet per definitie beter dan de andere. Alles hangt af van je doelstelling en je situatie.
De coöperatieve aanpak
Anne-Marie Vangeenberghe is interteamlid van het Innovatiesteunpunt, verbonden aan Boerenbond, en de vereniging ter bevordering en ondersteuning van coöperatief ondernemen Cera. Zij zet alle aandachtspunten bij het opstarten van een coöperatie in het kader van een nieuwe teelt in de verf. “Ik geloof sterk in samenwerking, maar je moet goed beseffen dat het een middel is, geen doelstelling op zich”, begint ze haar betoog.
Waarvoor dient dat middel precies? “Bij het ondernemen botsen we tegen limieten. Het ontbreekt ons bijvoorbeeld aan geld, arbeid, grond of kennis. Dan heb je twee keuzes. Ofwel leg je de lat lager, ofwel ga je samenwerken: kennis delen, samen machines aankopen...” Haar insteek is dat er verschillende oplossingen bestaan voor elke vorm van samenwerking. De coöperatie is zeker niet de enige.
Samenwerkingsvormen
“Samenwerken kan heel beperkt en informeel, zoals wanneer twee melkveehouders een voedermachine delen. Anderzijds kan het op grote schaal en formeel, bijvoorbeeld een grote groep landbouwers die een coöperatieve machine-ring als cvba opstart.”
Wat ook kan variëren, is de intensiteit van de samenwerking. Je kan ze beperken tot één aspect van de bedrijfsvoering. “Een veiling is bijvoorbeeld een coöperatie van landbouwers die enkel voor verkoop samenwerken. Ze blijven baas in eigen bedrijf”, illustreert Vangeenberghe. “DistriKempen, een collectief van acht hoeveproducenten, betaalt een professionele distributeur om haar producten tot bij de klant te brengen.”
Ook aan aankoopzijde zijn er mogelijkheden tot samenwerken, bijvoorbeeld voor zaden. Ten slotte haalt Vangeenberghe nog het economisch samenwerkingsverband (esv) aan, dat toelaat om met verschillende landbouwbedrijven samen één werknemer in dienst te nemen. “Zo’n werknemer zou ’s morgens kunnen melken bij een melkveehouder, en ’s middags stallen kuisen bij een varkenshouder.”
Kiezen voor coöperatie
Wanneer is een coöperatie de logische keuze? “Als het doel belangrijker is dan de winst, denk dan aan een coöperatie. Is er op het einde van het jaar winst, dan gaat dat geld terug naar de individuele leden. Milcobel, bijvoorbeeld, legt dan een surplus bij per liter melk die de leden leveren. Een vzw kan dit niet: de winst mag niet naar de leden, maar moet in de vzw blijven”, legt Vangeenberghe uit. “Je ziet coöperaties als paddestoelen uit de grond schieten of floreren als de markt faalt en als het beleid tekortschiet.”
Belangrijk is dat een coöperatie gelijkwaardigheid nastreeft, en geen gelijkheid. “Een kleine heeft evenveel te zeggen als een grote”, zoals Vangeenberghe het formuleert. “Dat zorgt weleens voor wrevel. Verder blijft het niet evident om samen te werken met concurrenten”, waarschuwt Vangeenberghe. “Je wil samen dezelfde nood invullen, dat vormt je connectie.”
Van voeding naar farma en chemie
Nieuwe teelten hoeven niet exclusief voedings- of voederteelten te zijn. Vangeenberghe is ervan overtuigd dat landbouwers niet gedoemd zijn tot zaken doen met de voedingsindustrie. “De land- en tuinbouw kent eigenlijk geen afnemers in de farmacie of de chemie. Het zijn nochtans afnemers met een grotere marge dan de voedingsindustrie. Misschien willen ze die marge wel met ons delen?”
Kris Schatteman, CEO van Eco Treasures, heeft wel ervaring met die industrie. Zijn bedrijf experimenteert met oliën van zaden uit afval van fruitsapproducenten. Vertrekkende vanuit zijn ervaringen lijstte hij een paar uitdagingen op. “Wie teelt voor de industrie, staat heel ver van de eindverbruiker. Vaak heb je met meerdere tussenschakels te maken.”
Goudsbloem als industrieteelt
Voor goudsbloem, de teelt waar de provincie Vlaams-Brabant en haar proefcentrum veel toekomst in zien, betekent dat een drooginstallatie voor de bloemen en een extractie-eenheid voor de zaden. Beide betekenen een enorme investering. “Reken toch 600.000 tot 700.000 euro voor een fatsoenlijke drooginstallatie en 2 miljoen euro voor een extractie-eenheid”, schat Schatteman.
Verder waarschuwt hij voor het grote verschil in ritme tussen de teelt en de industriële toepassing: “Alle goudsbloem zal op hetzelfde moment geoogst en gedroogd moeten worden. Het afstemmen van het aanbod op de vraag is geen sinecure. De houdbaarheid van je product is van groot belang. Als die goed zit, moet je ook je voorraad kunnen financieren.”
Specifieke eisen
De vraag vanuit de industrie varieert ook op een uitdagende manier. “Eerst heeft de industrie product nodig voor allerlei testen en om hun proces te optimaliseren. Maar wanneer het bedrijf in productie gaat, na drie jaar ongeveer, moet je klaarstaan met enorme hoeveelheden. Er zijn immers geen verfproducenten meer die kleine hoeveelheden verf maken”, weet Schatteman.
Ook Robert Masson, die de coöperatie Belchanvre startte om hennepvezels te produceren voor de industrie, kan ervan meespreken. Hij hamert op het belang van een correct product, van goede kwaliteit. In het geval van hennep start dat met goede teelttechnische begeleiding, die Masson zelf gaf aan de leden. Samen met twee vrienden kocht hij een oogstmachine aan. “Een goede machine die door een stom ongeval verloren is gegaan in een brand”, zegt hij daarover.
Leren van Belchanvre
Masson raadt aan te werken met contracten, om afnemers te binden en een goede prijs te bekomen. “Opgelet, de industriële wereld wil werken met een vaste prijs gedurende een langere periode, zo’n drie jaar.” Ten slotte geeft hij mee dat je stilaan moet opbouwen. Waar mogelijk houd je de zaken mee in eigen beheer, raadt Masson aan.
Dat zegt hij niet toevallig. Oorspronkelijk wilden de landbouwers hennepzaad verkopen, maar een keldering van de prijs (van 2.000 naar 400 euro per ton) dwong hen zich op de verwerking van de vezels te richten. Daarvoor was een dure fabriek nodig, waar de landbouwers niet de nodige investering voor konden opbrengen. Privé-investeerders, bank, constructeur en coöperatie richtten toen een naamloze vennootschap (NV) op om de fabriek te financieren.
De coöperatie had wel degelijk inspraak, maar te weinig, volgens Masson. Bij de opstart in 2016 bleek de fabriek niet goed te draaien. Masson wijst naar de constructeur, die fouten zou hebben gemaakt. Hij betreurt het dat de andere partners de zaken op hun beloop hebben gelaten. Op het hoogtepunt waren 87 landbouwers coöperant en leverden nog 20 anderen hennep. Van de 477 ha hennep die in 2017 werd geteeld, ligt een groot deel nog in voorraad. Veel telers hebben nog geld tegoed.